In steeds sterker toenemende mate gaat de grafische industrie in ons taalgebied
n.l. over van loodzetten op computergestuurd fotografisch zetten.
Wanneer men zich realiseert dat alle landelijke dag- en weekbladen, complete en
cyclopedieën, commerciële woordenboeken, allerlei soort belletrie en wat al niet,
gedrukt worden met behulp van informatiedragers die de computer kan verwer
ken, dan is de vraagstelling: waarom zouden wij lexicologen dan alle basismate
riaal voor een woordarchief zelf gaan verponsen! Waarom zouden wij niet alles
in het werk stellen om die belangrijke informatiedragers, die in de grafische indu
strie na gebruik slechts het lot der vernietiging wachten, ter beschikking te krij
gen om ze door middel van een programma dat verwerking van het ene compu
tersysteem naar het andere mogelijk maakt, aan te passen of geschikt te maken
voor lexicologische doeleinden. De kostbare pons- en correctiefase zouden moge
lijk (geheel) overgeslagen kunnen worden.
De informatiedragers van de zetterijen hebben verreweg het meeste rendement
voor een archief van het hedendaagse Nederlands. Stellen wij het inventariseren
van dat Nederlands uit, dan moeten wij wel bedenken dat uitstel eigenlijk met
evenzoveel woorden synoniem is met vernietiging. Wij zagen immers dat de zet
terij de informatiedrager na gebruik niet opslaat (wegens te hoge kosten), maar
vernietigt.
Een entente cordiale tussen de Leidse Thesaurus en die instanties die zich met
computergestuurd zetten bezighouden, is op korte termijn uiterst gewenst, om te
onderzoeken hoe een samenwerking van twee zo verschillende belangengroepen tot
stand kan komen. Gelukkig is daarmee een begin gemaakt17.
Op initiatief van C. W. J. Wamsteeker, de Secretaris van de Stichting Instituut
voor Nederlandse Lexicologie, werd een commissie in het leven geroepen met o.a.
vertegenwoordigers van de Stichting Nederlands Orgaan voor de Bevordering
van de Informatieverzorging (NOBIN) en INL, die zal onderzoeken hoe contex
tuele informatiedragers die voor computergestuurde fotozetmachines gebruikt zijn,
centraal verzameld en bewaard kunnen worden voor diverse doeleinden.
Het INL is een instituut dat onafhankelijk van universiteiten opereert met een
eigen budget en met eigen mankracht voor verschillende taken. Doordat het INL
op langere termijn een woordarchief beoogt dat niet alleen voor eigen intern ge
bruik bedoeld is, maar voor zoveel mogelijk wetenschappelijk onderzoek, kan het
met name op het terrein van linguïstische dataverwerking coördinerend en
dienstverlenend optreden. Coördinerend wil dan zeggen dat in overleg met alle
belanghebbenden op een uniforme wijze bepaalde bronnen worden opgenomen in
het archief.
De hoge kosten die gepaard gaan met automatiseren en vooral de behoefte aan
een organisatie die op nationaal niveau alle inspanningen van verschillende onder
zoekers en onderzoekcentra coördineert om doublures te vermijden, maar ook om
uniformiteit te bewerkstelligen, zijn er de oorzaak van dat een woordarchief van
17 Het in noot 16 geciteerde werk, p. 28-29.
de Nederlandse taal dienstverlenend moet zijn voor ieder die er een beroep op
doet.
In de toekomst zal die dienstverlening niet uitsluitend passief dienen te zijn, d.w.z.
de met-lexicograaf zal eigen specifieke wensen, vooral ten aanzien van materiaal
dat in het archief moet worden opgenomen, moeten formuleren en formaliseren.
3. Archief en lexicologie
Het beklemtonen van het streven naar dienstverlening van het INL brengt mij
aan het slot van mijn uiteenzetting, waarin ik mij persoonlijk tot de archivarissen
van Nederland wil richten. Het INL heeft altijd op hun medewerking kunnen re
kenen als er in voor ons netelige semantische situaties bij het samenstellen van
een artikel een beroep op hen moest worden gedaan. Maar niet alleen toen. Wij,
samenstellers en gebruikers van het WNT, weten maar al te goed welk belangrijk
aandeel de archivarissen, de beheerders van het merendeel der ambtelijke stukken
tn Nederlands proza ooit opgesteld of uitgevaardigd, hebben gehad in de Rijks
Geschiedkundige Publicatiën en de werken van de Linschoten-Vëreeniging. Toch
had onze samenwerking, hoe kan het ook anders, een toevalligheidskarakter.
Nu er door de invoering van de automatisering in de lexicologie revoluties heb
ben plaatsgevonden die te vergelijken zijn met de invoering van de boekdrukkunst
op het einde der Middeleeuwen, kunnen er ook oneerbiedig gezegd geprogram
meerde samenwerkingsverbanden groeien tussen archivarissen en lexicologen.
Ik wil niet nalaten hier in het kort aan te geven waar ik die mogelijkheden tot
samenwerking zie.
Wij lexicologen streven naar een centraal depot waar alle teksten die op magneet
band, ponsband en magnetische schijf staan en die afkomstig zijn uit de grafische
industrie opgeslagen en geregistreerd worden. Al dit materiaal is in principe waar
devol materiaal voor o.a. een woordarchief der Nederlandse taal. Aangezien er
per jaar ongeveer 40 miljard tekens op een dergelijke manier opgeslagen worden,
dreigt voor ons het gevaar van overstelping. Een te grote hoeveelheid materiaal
belemmert het onderzoek. Wij zullen dus genoodzaakt zijn een elementaire selec
tie toe te gaan passen. Bij die selectie nu moeten wij in vele gevallen een beroep
doen op deskundigen. Indien er nu belangwekkende historische ambtelijke docu
menten op informatiedragers zijn overgebracht waarvan men vermoedt dat de
context daarvan van groot belang is voor een woordarchief van het Nederlands
dan kan de archivaris de lexicoloog attenderen op het bestaan daarvan. De archi
varis heeft allereerst een signalerende functie.
Er is evenwel meer. Stel dat de Nederlandse lexicologie over enige jaren gaat be
sluiten tot het aanleggen van een verzameling literair en niet-literair zestiende-
eeuws Nederlands, dan zijn wij opnieuw aangewezen op de archivarissen. Zij ken
nen de bronnen en hun belangrijkheid en zij weten tevens welke bronnen een kri
tische (nieuwe) tekstuitgave verdienen. Bovendien zijn zij door hun opleiding en
ervaring getraind in het uitgeven van documenten en hebben in de meeste geval
len kennis van het oudere Nederlands.
[175]
[174]