Als eerste lid blijkt het eveneens mogelijk een aantal tijdbesparende beperkingen in te voeren. Het al of niet doormaken van een zelfstandige betekenisontwikkeling van samenstellingen en afleidingen is het bewerkingscriterium. Om dit te kunnen beoordelen stelt De Clerck voor gebruik te maken van circa 260 woordenboeken vanaf 1500 tot heden. Wijzen deze woordenboeken uit dat er geen zelfstandige betekenisontwikkeling heeft plaatsgevonden dan krijgen dergelijke samenstellingen en afleidingen een zeer beperkte behandeling12. Zelf ben ik een groot voorstander van de methode-De Clerck omdat zij garanties biedt voor een voltooiing binnen 20 jaar, zonder dat de kwaliteit aangetast wordt. Het toeval dat de bestaande woordenboeken iets over het hoofd gezien hebben, is zeker niet groter dan bij een traditionele bewerking waar het toeval een te grote rol speelt omdat de ordening en het uitschrijven der bouwstoffen zich nooit verder hebben kunnen uitstrekken dan tot de onmiddellijke behoefte. Nagekomen mate riaal kan de structuur vaak nog in hoge mate wijzigen. Ik ben zelf een voorstander van de methode die het WNT binnen een op 20 jaar te stellen termijn wil voltooiien. omdat ik behoor tot de groepering van neerlan dici, historici, juristen, waarschijnlijk ook archivarissen die geïnteresseerd zijn in een voltooid Woordenboek der Nederlandsche Taal en die van mening zijn dat zij weinig hebben aan een perfectionistisch WNT als zijzelf eenmaal gecremeerd zijn. Ik ben voor de methode van de hemelbestormers, omdat ik een groot voorstander ben van de uitbouw van een hedendaags Instituut voor Nederlandse Lexicologie, dat in 1967 werd opgericht om het eigentijdse gezicht van de Nederlandse lexicologie gestalte te geven; ik ben van mening dat de historische lexicografie zoals die in het WNT beoefend wordt, zichzelf overleefd heeft, te kostbaar en wetenschappe lijk achterhaald is. Met mijn collega's De Clerck en Pijnenburg ben ik van mening, dat zonder in grijpende wijzigingen juist in de opzet, het WNT niet door een eenvoudige stroom lijning te voltooien is. Zeker niet door te hameren op het herstellen van de tradi tionele productienorm die al sedert jaren onhaalbaar bleek. Het argument van de wetenschappelijke kwaliteit van het WNT komt in de dis cussie over de versnelling regelmatig opdoemen ter kontrastering van het begrip wetenschappelijke concessie. Het gaat echter niet, zoals De Clerck en Pijnenburg terecht betogen om de keus wetenschappelijk versus onwetenschappelijk maar om een redelijke mate van weten schappelijkheid versus een iets minder ver doorgevoerd perfectionisme, en dat dan nog alleen toegepast op de staartletters V, W, X, IJ en Z, en speciaal op een wel omschreven, betrekkelijk doorzichtige groep woorden, niet willekeurig, maar na grondige studie, niet "tot op het geraamte" maar met voldoende lexicografische informatie. Men bedenke dat ook volgens de huidige "perfectionistische" methode de helft van het materiaal wordt "uitgeschoten". 12 W. de Clerck, Versnelde voltooiing van het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT); in: P. G. J. van Sterkenburg, De Nederlandse lexicologie tussen handwerk en machine, Groningen 1976, p. 11-38. [170] Tegen de achtergrond van deze gegevens moest het Bestuur van de Stichting INL in december 1975 een aantal beslissingen nemen. Besloten werd o.a. 1. dat er naar gestreefd zou worden de voltooiing binnen 20 jaar maximaal 25 jaar te bewerk stelligen; 2. dat er een hoofdredacteur benoemd zou worden; 3. dat de redactie zo spoedig mogelijk zou worden uitgebreid; 4. dat het WNT uitsluitend een historisch woordenboek zal zijn; 5. dat de traditionele opzet methodologisch gecontinueerd moest worden. Deze bestuursbeslissing laat zien dat er voor een methodologisch experiment zoals door de hemelbestormers bepleit is, nog geen plaats was, althans nog niet in de cember 1975. Wij schrijven vandaag 2 juni en zijn nauwelijks een half jaar na de zo juist ge memoreerde beslissing. Is het een grillige speling van de fortuin, dat de auteur van dit opstel, wiens geloofsbrieven u hebt leren kennen, met ingang van 1 juni 1976 als waarnemend hoofdredacteur belast is met de versnelde voltooiing van het WNT! 2. Bewerking van de Nederlandse woordenschat met behulp van de computer In jan. 1962 kwam het voorstel om een Nederlands instituut voor lexicologie op te richten ter tafel van de toenmalige minister van Onderwijs, Kunsten en Weten schappen. Dit Instituut zou uit twee afdelingen bestaan, t.w. 1. een afdeling die het Woordenboek der Nederlandsche Taal gegeven de historisch gegroeide ver houdingen en hulpmiddelen in hoofdzaak volgens de traditionele methoden met spoed zal moeten voltooien; 2. een afdeling Thesaurus, die met behulp van machines een permanente woordinventaris der Nederlandse taal op ponskaarten aanlegt en op peil houdt. De oprichting van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, een Belgisch-Ne derlandse Stichting, werd nodig om de nieuwe sectie Thesaurus en het meer dan een eeuw bestaande WNT onder één noemer samen te brengen. Het duurde even wel nog tot januari 1969 alvorens het Nederlands-Belgisch bestuur door de toen malige minister ad interim, mej. dr. M. A. M. Klompé, geïnstalleerd kon worden. De Thesaurus zal zich inzetten om met behulp van de computer een zo volledig mogelijke verzameling woordmateriaal aan te leggen. In tegenstelling tot het WNT is de woordverzameling, of liever nog het woordarchief, doel op zichzelf. Primair is hier niet het lexicografische aspect, zoals bij het WNT. Met het formuleren van de gestelde taken en met het operationeel worden van de Thesaurus, zomer 1970, is een eerste schrede gezet op het terrein van de enige lexicologische opzet die nog economisch verantwoorde projecten zal kunnen reali seren. Wat is er sedert de opening van de Thesaurus gebeurd? Door een gelukkig initiatief van F. de Tollenaere, de geestelijke vader van de The saurus, maar vooral door de bereidheid van dr. M. Gysseling om het vollediee manuscript van zijn gedurende tien jaar verzamelde Middelnederlandse ambtelij ke bescheiden van vóór 1301 ter beschikking te stellen om deze door de compu- [171]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1976 | | pagina 6