Kroniek
Buitenlandse archivistische literatuur
The American Archivist van januari 1975 wordt geopend door het Presidential
adress van F. Gerald Ham. "Our most important and intellectually demanding
task as archivists is to make an informed selection of information that will pro
vide the future with a representative record of human experience in our time".
Behalve "keepers of the past" zullen archivarissen daarom ook moeten zijn "his
torical reporters for their own time", die eigentijds materiaal verzamelen als pam
fletten, geluidsbanden en films. In het tijdperk van telefoon, radio en televisie
ligt veel essentieel gebeuren niet meer vast in archiefstukken, zeker niet alleen in
die van de overheid.
R. Reynolds en M. E. Ruwell behandelen in een geïllustreerde bijdrage archivalia
betreffende brandverzekering als veelzijdige bron van technische, economische en
architectonische gegevens. M. Daniels laat zien wat er allemaal te halen is uit de
bouwvergunningen van het District of Columbia 1877-1949. Ook dit artikel is
geïllustreerd.
M. H. Fishbein geeft een overzicht van publicaties over Automatic Data Proces
sing en M. E. Deutrich rapporteert over de positie van de vrouw in het archief
wezen, waaraan ook reeds de gehele aprilaflevering van 1973 gewijd was.
De aflevering van april 1975 begint met drie visies van archivarissen op hun be
roep. Drie generaties zijn aan het woord: H. Kahn begon zijn loopbaan in de ja
ren dertig, F. B. Evans in de jaren vijftig en A. Hinding in de jaren zestig. In de
verste periode was er nog geen archiefopleiding, in de tweede kwamen naast de
eigenlijke archieven de verzamelingen tot ontplooiing en in de derde werden door
de politieke en sociale problemen vraagstelling en documentatie steeds gecompli
ceerder, hetgeen veel vergt van de intellectuele en morele capaciteiten van de
archivarissen.
W. F. Birdsall schetst de verhouding archivaris-historicus in de periode 1909-
1935. De archivaris, voortgekomen uit het historisch milieu, had drie decaden no
dig om zich te ontwikkelen tot beoefenaar van een zelfstandig beroep.
E. J. Blendon gaat de positie na, die de universitaire archieven innemen in de
verschillende takken van onderzoek als geschiedenis der wetenschap, sociale en
politieke geschiedenis en biografie. C. A. McLaren kwam voor de archieven der
Britse universiteiten ongeveer tot dezelfde conclusies, maar legt vooral de nadruk
op de vele particuliere archieven en verzamelingen, die in de archiefbewaarplaat
sen der universiteiten zijn opgenomen.
Ch. Ziegler vergeleek de archiefpraktijk bij een aantal internationale instellingen:
Organisatie van Amerikaanse Staten, Internationale Arbeids Organisatie, Interna
tionale Burgerlijke Luchtvaart Organisatie, Verenigde Naties, Wereldbank, Wereld
Gezondheids Organisatie, Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank, Voedsel en
[230]
Landbouworganisatie, Internationaal Bureau voor Atoomenergie, Aziatische Ont
wikkelingsbank en Commissie van de Europese Gemeenschappen.
De juliaflevering 1975 bevat artikelen over persoonlijke papieren. J. F. Cook be
handelt de private papers of public officials, H. G. lones bekritiseert het systeem
van de presidential Libraries en vraagt zich af of er geen plaats is voor een Na
tional Presidential Library, R. F. lacobs plaatst een noot bij de bijzondere posi
tie van de van president Nixon afkomstige archivalia en tenslotte wordt het rap
port gepubliceerd, dat de American Assembly opstelde over de papieren van
overheidsfunctionarissen.
In deze aflevering voorts de literatuuropgaven over Writings on Archives, Histo
rical Manuscripts and Current Records over 1973.
De aflevering van oktober 1975 heeft twee onderwerpen: de beveiliging van ar
chiefbewaarplaatsen en de beoefening van de familiegeschiedenis. Over diefstal
van archivalia schrijven P. P. Mason en I. M. Kinney, zij bevelen o.a. microfil
men aan ten behoeve van de bewijsvoering en voorts het aanleggen van een na
tionaal register van gestolen archiefstukken. Het Archival Security Program van
de Society of American Archivists wordt besproken door A. M. Campbell.
D. E. Kyvig, K. Jeffrey en D. H. Culbert wijzen op de verschillende mogelijkhe
den. die de familiegeschiedenis biedt om in te gaan op het dagelijks leven in
vroeger tijd, de uitoefening van beroep en bedrijf, de sociale mobiliteit, de demo
grafie en zo verder te komen dan het louter verzamelen van genealogische gege
vens in engere zin.
A. Reitmans bijdrage staat los van deze beide onderwerpen. Hij vraagt zich af
hoe de openbaarheid der archieven te rijmen valt met de bescherming van de pri
vacy van de burger. Vaak zullen hierbij van geval tot geval concrete belangen
tegen elkaar afgewogen moeten worden.
De jaargang 1975 geeft in de vaste rubrieken weer veel berichten over archiva
lische activiteiten op wetenschappelijk, administratief en technisch gebied over de
gehele wereld. J. H. v. d. HO
De aprilaflevering 1975 van Journal of the Society of Archivists (vol. 5, nr. 3) be
gint met een artikel van L. Bell over de mogelijkheden van samenwerking van
archivarissen in het kader van de Society of Archivists met betrekking tot de in
koop van restauratiemateriaal, het inrichten van een microfilmdienst en eventueel
een lamineerdienst en het gebruiken van een computer bij dc samenstelling en
indicering van archiefgidsen.
R. F. Hunnisett behandelt de plaats van registers en dossiers in de middeleeuwse
Engelse kanselarijarchieven. Enige stukken over de benoeming van lijkschouwers
zijn bij dit artikel gereproduceerd. J. A. Guy leverde een studie over de reconstruc
tie van het archief van de Star Chamber, een rechtsprekend orgaan, dat bestond
van de tijd van kanselier Wolsey (1515-1529) tot 1641.
Bijzonder lezenswaardig is hetgeen N. J. M. Kerling van The Royal Hospital of
Saint Bartholomew als Shorter Communication schrijft over Hospital Records. In
1961 vaardigde het ministerie van gezondheid regels uit omtrent selectie en ver-
[231]