Mr. P. G. Aalbers, Slag om Arnhem, bibliografie van gedrukte werken.
Bibliotheek Arnhem/De Walburg Pers, Zutphen 1975, 76 blz., prijs
18,—.
Gezien de belangstelling voor de Slag om Arnhem, is een bibliografie over deze
episode van de tweede wereldoorlog een vervulling van de wens van velen. Voor
hen die, gestimuleerd door de aandacht die regelmatig aan dit onderwerp gegeven
wordt door publiciteitsmedia (o.a. de verfilming van Cornelius Ryan's boek "Een
brug te ver"), wat meer willen weten van de feitelijke gebeurtenissen in 1944, is
deze bibliografie een nuttige wegwijzer.
Zoals in het voorwoord is gezegd, heeft de samensteller een keuze gemaakt,
waarbij bewust materiaal niet is opgenomen, terwijl andere titels door beperkte
mogelijkheid van raadpleging niet zijn vermeld. Een omschrijving van de gehan
teerde criteria zou op zijn plaats zijn, al was het alleen om de gebruiker de kans
te geven e.e.a. zelf alsnog te achterhalen. Nu heeft ze meer het karakter van een
beknopte bibliografie, wat kennelijk niet in de bedoeling van de samensteller heeft
gelegen, gezien de hele opzet van het boekwerk. Een eventuele herdruk zou de
gelegenheid kunnen geven om publicaties op te nemen, die (nog) niet vermeld
zijn in deze uitgave. Eveneens zou dan overwogen kunnen worden om een opga
ve op te nemen van instellingen en instituten, die over materiaal beschikken over
de Slag om Arnhem. Dit is van veel nut voor diegenen, die met hun onderzoek
verder willen gaan dan gedrukte werken alleen.
Nu nog een enkele opmerking. Elet is mij opgevallen dat er geen verwijzingen
zijn op naam van mede-auteur(s). Op deze wijze wordt naar mijn mening aan hen
tekort gedaan. Bovendien ervaart de gebruiker van deze bibliografie dit als een
gemis aan adekwate informatie.
Tenslotte komt het mij voor dat niet overal gelijke aandacht is gegeven aan de
verschillende, al dan niet meertalige, edities van de genoemde werken, hetgeen
eveneens geldt voor de vermelding van hoofdstukken en bladzijden bij boekwer
ken die slechts gedeeltelijk aan de Slag om Arnhem zijn gewijd.
Mijn opmerkingen doen niets af aan mijn waardering voor deze bibliografie, die
hopelijk bij menigeen een plaats heeft gekregen die zij verdient.
F. de Rochemont
Van Standen tot Staten, 600 jaar Staten van Utrecht 1375-1975, Stichtse
Historische Reeks I, Utrecht 1975, 264 blz. prijs 38,50.
In deze bundel historische opstellen, die verscheen onder redactie van drs. H. L.
P. Leeuwenberg en mej. drs. L. van Tongerloo, belichten vijf historici en een
oud-statenlid ieder een bepaalde periode uit de geschiedenis van de Staten van
Utrecht. De redactie vond het een goed idee de integrale tekst van de Stichtse
Landbrief van 1375 hieraan toe te voegen samen met een weergave in modern
Nederlands ten behoeve van hen, die minder met spelling en beeldspraak van 14e
eeuwse teksten vertrouwd zijn.
[216]
Dr. C. A. Rutgers, wiens dissertatie over Jan van Arkel de periode vóór de Land
brief behandelde1, gaat nu onder de door de redactie voor de gehele bundel over
genomen titel Van Standen tot Staten na welke overeenkomsten er tussen de
Utrechtse standen en Jan van Arkel gesloten werden, wat de Overdracht van
1364, gesloten tussen de vijf kapittels en de stad Utrecht inhield en hoe de Land
brief van 1375, weieens de Grondwet van Utrecht genoemd, daarbij aansloot.
Tenslotte beantwoordt de auteur de vraag in hoeverre de Landbrief toepassing
vond.
Prof. dr. W. Jappe Alberts beschouwt de Landbrief van 1375 in het licht van de
interregionale ontwikkeling. Zowel in Brabant, in Gelre en Zutphen, in Berg,
Gulik en Kleef als in de geestelijke territoria Munster en Keulen constateert de
auteur parallelle ontwikkelingen. Via de contacten van geestelijken, leden van de
ridderschap en burgers der steden van al deze landen zal er zeker van onderlinge
beïnvloeding sprake zijn geweest. Prof. Alberts eindigt als volgt: "Wij zagen dat
een van de voornaamste punten van de standenpolitiek was het streven naar de
eenheid en ondeelbaarheid van het territorium, een principe, dat niet alleen in de
rechtsregelingen, maar ook in de literatuur van die tijd, onder meer in de 'vor
stenspiegels' van de Luikse kanunnik Levold van Northoff en van de Klevenaar
Gert van der Schure, zeer nadrukkelijk naar voren kwam. In dit opzicht mag men
zeggen, dat de middeleeuwse vertegenwoordigers van de ingezetenen, geleid door
hun territorialiteitsbesef, dat samenhangt met het ontstaan van de gewestelijke
Staten, meer staatkundig en staatsrechtelijk begrip toonden dan de hedendaagse
politici, die zich beijveren historisch gegroeide eenheden te doen verdwijnen en
niet tot het nog in de Unie van Utrecht geldende inzicht gekomen zijn, dat dielinge
ind spleidinge des landts derselver bederfnisse is".
Mr. J. den Tex droeg uiteraard een studie bij over de hem zo vertrouwde tijd van
Oldenbarneveldt: De Staten in Oldenbarneveldts tijd. Utrecht kon rond 1580 be
schouwd worden als de hoofdstad van de noordelijke in de Unie verenigde Ne
derlanden en Leicester koos de stad als centrum voor zijn aktiviteit. De Staten
hadden na de dood van Prins Willem in 1584 eigen stadhouders gekozen als Josse
de Zoete, heer van Villiers en de calvinistische graaf van Nieuwenaar. Begin 1590
werd prins Maurits ook in Utrecht stadhouder. Alle machinaties rond aristocraten
en democraten, vrijzinnigen en rechtzinnigen, waarbij de Utrechtse Staten allengs
satellieten van Holland en Oldenbarneveldt werden, zijn door Den Tex minitieus
maar toch boeiend weergegeven tot en met Maurits' staatsgreep in 1618.
Prof. dr. D. J. Roorda geeft onder de titel Prins Willem III en het Utrechtse re
geringsreglement een schets van gebeurtenissen, achtergronden en problemen. Na
kritiek te hebben geleverd op de patriotse historiografie over het regeringsregle
ment schetst Roorda uitvoerig het militaire voorspel, de politieke verhoudingen
voor en tijdens de Franse bezetting, de Hollandse bezetting en hoe de wetsverzet-
ting op 16 april 1674 uitliep op de onverhoedse afkondiging van het nieuwe re
glement. Tenslotte wijdt de auteur enige beschouwingen aan de bedoelingen van
1 Zie de bespreking door F. Ketner in Ned. Archievenblad 1971 blz. 136-137.
[217]