De aandacht wordt gevestigd op Het Christelijk Historisch Tijdschrift van december 1975, waarin drs. B. Woelde- rink schreef over de gemeentearchieven in Nederland. Hij wijst erop, dat ongeveer 150 van de ca. 850 gemeenten over een archivaris beschikken, hetzij een gemeente lijke (50), hetzij een streekarchivaris(lOO). In de overige 700 is de gemeentesecretaris met het beheer van het archief belast. Het is duidelijk dat in het algemeen de secre taris aan die taak weinig tijd zal kunnen besteden. Van de zijde van de archivarissen wordt al langere tijd naar oplossingen gezocht, die moeten inhouden, dat het archief beheer bij alle lagere overheden op vakkundige wijze geregeld wordt. Men kan den ken aan wetswijziging, waardoor de gemeenten verplicht worden een archivaris aan te stellen, hetzij zelf, hetzij gezamenlijk in een streekarchivariaat. Ook kunnen zorg voor en beheer van de overgedragen archieven gezien worden als een gewestelijke taak of als taak van de provincies nieuwe stijl, zoals geprojecteerd in het concept ontwerp van wet reorganisatie binnenlands bestuur. Schrijver komt tot de conclusie, dat de tijd rijp is voor een visie op de totale structuur van het Nederlandse archief wezen. Het ministerie van C.R.M. zal een beleid moeten formuleren met het oog op de te verwachten ontwikkelingen. In de Eerste Kamer heeft de heer De Vries op 24 februari 1976 minister Van Doorn enig commentaar gevraagd op de ideeën van de heer Woelderink, met name wijzi ging van de Archiefwet 1962 in die zin, dat de gemeente verplicht wordt om zelf een gekwalificeerde archivaris aan te stellen öf met een aantal gemeenten gezamen lijk een archivaris aan te stellen öf aansluiting te zoeken bij een naburige gemeente, hetgeen betekent dat, met participatie in de kosten, de archivaris en de archiefbe waarplaats van deze naburige gemeente ook als de hare wordt aangewezen1. Op 2 maart heeft de minister geantwoord?, dat dit voorjaar een commissie wordt ge ïnstalleerd, die de wenselijkheid tot principiële wijziging van de Archiefwet zal bestuderen. Zonder twijfel zal het voorstel van de heer Woelderink bij de beschou wingen dezer commissie worden betrokken. Trefpunt, tijdschrift van het ministerie van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk van maart 1976, waarin een artikel over het veldnamenonderzoek-projekt, dat geleid wordt door de heer C. Z. Halfman van het rijksarchief in Overijssel, gesteund Handelingen Eerste Kamer 1976, 435-436. Handelingen Tweede Kamer 1976, 490. [142] door de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, afdeling Naamkunde, en de Culturele Raad van de provincie Overijssel. Het veldnamenkantoor is gevestigd in Ommen. Oude benamingen van landen en boerderijen worden ter plaatse door informatie verkregen. Door middel van archiefbronnen wordt dan getracht vast te stellen uit welke tijd de naam afkomstig is. Daar ongeveer een zesde van Overijssel op de nominatie staat voor herverkaveling moet het werk aan het veldnamen-onderzoek - projekt zo snel mogelijk worden uitgevoerd. In hetzelfde nummer van Trefpunt ook een bericht over een ander Overijssels archiefprojekt, het indiceren van de doop-, trouw- en begraafboeken in Het Dorp bij Arnhem3. Op 25 februari werden aldaar de gereed gekomen klappers van de doopboeken van de Hervormde Gemeente Blokzijl 1644-1815 aan rijksarchivaris mr. E. D. Eijken overhandigd. Open, vaktijdschrift voor bibliothecarissen, literatuuronderzoekers, bedrijfsarchiva- rissen en documentalisten van maart 1976, waarin P. F. J. Obbema, conservator westerse handschriften aan de Universiteitsbibliotheek te Leiden, verslag doet van een colloquium over bescherming en reproduktie van handschriften en oude druk ken, dat van 21 tot 24 oktober 1975 in de Vaticaanse bibliotheek werd gehouden. Sinds de tweede wereldoorlog, en op grote schaal sinds de jaren zestig, voltrokken zich ingrijpende veranderingen in het gebruik van de handschriften. Nieuwe vraag stellingen en daaraan verbonden nieuwe methoden van onderzoek leidden tot een intensivering van het gebruik. In aansluiting daarop werd de handschriften in exposities een steeds ruimer plaats toebedeeld. Zijn uitleningen steeds meer overbodig geworden doordat met microfilms e.d. kan worden volstaan, de vraag naar stukken voor exposities blijft toenemen. Elke repro duktie naar het origineel kan schade met zich meebrengen. Frequent fotograferen, zoals nog maar al te vaak gebeurt, is uit den boze; elke overbodige raadpleging moet immers in principe worden geweerd. In het verleden is de grote fout gemaakt dat bibliotheken oorspronkelijke opnamen afstonden. Het gevolg is dat talrijke stukken steeds weer opnieuw gefotografeerd werden. Te Rome was men algemeen van mening dat de bibliotheken zelf de op namen naar het origineel moeten archiveren en slechts kopieën mogen afstaan. De resultaten van zo'n beleid kon de verslaggever naar cijfers uit eigen praktijk illustre ren. Werd bij de Westerse handschriften te Leiden omstreeks 1964 misschien 10% van de repro-opdrachten van reeds bestaande films gemaakt, nu is dit al bijna 50%. Is eenmaal het besluit genomen zoveel mogelijk naar negatieven te werken, dan impliceert dat ook dat andere, met name elektrostatische procédés niet langer mogen worden toegepast. De bestellingen dragen dus bij tot de opbouw van een werk- archief dat bij een onverhoopte calamiteit tevens het verlies van originelen enigszins kan compenseren, als men het tenminste verstandig opbergt en beheert. De raad pleging van de originelen kan worden beperkt door met behulp van fotoalbums 3 Zie Ned. Archievenblad 1972 blz. 231. [143]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1976 | | pagina 31