W. N. Rose (1801-1877), collectie Iconografisch Bureau, Sophialaan 9, 's-Gravenhage. Foto: Algemeen Rijksarchief. rijke stukken over te dragen waren en dat voor de onschatbare verzameling der Rijks archieven reeds lange tijd een nieuw, veilig gebouw noodzakelijk was. Natuurlijk vergde de verwezenlijking van de nieuwbouw "rijp overleg", en zou er nog wel de nodige tijd mee gemoeid zijn, maar hij v/as van plan reeds op de komende begro tingen gelden hiervoor te reserveren8. Bovendien moest men het ijzer smeden, wan neer het heet was, had de Tweede Kamer zelf niet de nodige aandrang uitgeoefend door het adres van Van Lennep aan hem door te sturen? Op diezelfde dag werd de stadsarchitect van Rotterdam, W. N. Rose (1801-1877), uitgenodigd een voorlopig en algemeen advies te geven over de beste wijze, waarop een brandvrij Rijksarchief gebouwd kon worden; voor nadere inlichtingen kon Rose zich wenden tot de archivarius De Jonge. Rogier beschrijft Rose als geestverwant van de beroemde Parijse stadsarchitect Haussmann0. Zowel Haussmann als Rose waren beïnvloed door Saint-Simon en 8 Het archief van de afdeling Algemene Zaken en Comptabiliteit van Binnenlandse Zaken, noch de begrotingsbehandeling in de zitting 1844/'45 van de Tweede Kamer tonen aan, dat dit inderdaad gebeurd is. u L. J. Rogier, Rotterdam in het derde kwart van de negentiende eeuw, Rotterdam 1953, passim. [120] het utopisch socialisme, "dat door middel van de nieuwe techniek het aanschijn der aarde wilde vernieuwen en speciaal de steden tot beter, gezonder, waardiger tehuizen voor de mensheid wilde maken"10. Rose zou als stadsarchitect van Rotterdam de stinkende en vervuilde binnenwateren van Rotterdam dempen en een stelsel van riolering, in open verbinding met de Nieuwe Maas, aanleggen, een geducht wapen in de strijd tegen de steeds weerkerende cholera epidemieën. "De gezonde bewoon baarheid van talrijke woningen in de polderstad is aan hem te danken", schreef De Wijs in een levensschets van Rose11. Als Rijksbouwmeester zou hij later het ministerie van Koloniën aan het Plein bouwen en de houten kap van de Ridderzaal op het Binnenhof vervangen door een moderne ijzerconstructie. Rose diende al op 9 augustus zijn voorlopig advies in12. In zijn 16 pagina's tellende doorwrochte advies stelde hij, dat de te kiezen plaats van groot belang was voor de opzet van het gebouw. Immers, indien van buiten af geen vuur het gebouw kon na deren, hoefde men slechts te letten op de ontstaansmogelijkheden van brand van binnenuit. Wanneer er gebouwen in de onmiddellijke nabijheid zouden staan, konden er bijvoorbeeld naar die kanten geen ramen geplaatst worden. De buitenmuren zouden op zijn minst 50 duim dik moeten zijn met een spouw en nog eens een halfsteens muur, in totaal 75 duim dik. De spouw met de binnenmuur waren een waarborg voor warmte en tegen vochtigheid; in de spouw konden boven dien brandvrije schuifblinden geplaatst worden. De ijzeren ramen moesten zoveel mogelijk naar binnen geplaatst worden. Door deze constructie zou, wanneer de schuifblinden neergelaten waren, een luchtlaag ontstaan tussen deze schuifblinden en de ramen; hierdoor zou het glas bij brand van buitenaf niet kunnen springen. Desgewenst konden ook nog brandvrijgemaakte houten blinden aan de binnenkant bevestigd worden. De kapspanten behoorden van ijzer te zijn en het dak, bedekt met een laag grof zand of grind, mocht maximaal 810% hellen. De kamers, waarin de archieven opgesteld zouden worden, moesten gescheiden zijn van elkaar, zij mochten slechts toegankelijk zijn via de gemeenschappelijke gang, waar alle deuren op uit kwamen. De administratieruimten, kamers voor de ambte naren en bezoekers, de woning voor de concierge en de ruimten voor verwarming en kolenopslag zouden "zoo niet allen ten minste grotendeels"13 in een andere vleugel van het gebouw gesitueerd moeten worden, waardoor de mogelijkheid van brand van binnenuit sterk verminderd zou worden. Rose ging uit van centrale ver warming; hij gaf drie mogelijkheden aan, verwarming door warme lucht, warm water of door stoom, ieder met eigen voor- en nadelen. Warme luchtverwarming was goedkoop in aanschaf, doch vereiste waarschijnlijk op den duur nogal wat brandstof en personeel, omdat één installatie zo'n groot gebouw niet kon verwarmen. De verwarming met warm water kende dit laatste nadeel niet, maar was nogal 10 Rogier, o.c., p. 28. 11 J. J. C. de Wijs, Levensschets van Willem Nicolaas Rose, in: Bouwkundige Bijdragen, uitgegeven door de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst, (24) 1878, kolom 167. 12 Onderwijs, exh. 12-8-1844, nr. 62. 13 Onderstreping door Rose. [121]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1976 | | pagina 21