Foto: Rijksarchief in Limburg
[102]
Rechteren, die in 1941 schitterend zou worden uitgegeven. Hij verzette veel werk en
oogstte lof. In 1932 probeerde hij met behulp van de rijksarchivaris van de tweede
afdeling een aanstelling te krijgen bij de negentiende eeuwse departements
archieven. Het stelsel, waarbij het archiefwezen voor een groot deel drijft op mede
werkers, die niet betaald hoeven te worden, heerste echter reeds en de benoeming
liet op zich wachten.
Tijdens de economische malaise was het moeilijk een aanstelling te krijgen. Meer
nog dan elders was dit het geval bij de archieven. Het nederlandse archiefwezen,
dat rond de eeuwwisseling onder De Stuers, Van Riemsdijk en Muller een op
merkelijke bloei had gekend, bevond zich onder de algemene rijksarchivaris Fruin
(1912-1932) in mineur; de rijksarchiefdienst werd afgebroken (F. J. Duparc, Een
eeuw strijd voor Nederlands cultureel erfgoed, 's-Gravenhage 1975 p. 447: Be
zuinigingsmaatregelen in de jaren 1922-1924, de crisisperiode van 1930 en de volgen
de jaren schenen vaak zelfs in de richting van afbraak te gaan). Op 29 september
1932 schreef de rijksarchivaris Ebell aan Fruin: 'Ik voor mij kan er niet anders in
zien dan een afbraak of begin van afbraak van het archiefwezen. Uw opvolger zal
geen benijdenswaardigen taak hebben, (archief A.R.A. 815).
Men kan de 'schuld' van de 'afbraak' zoeken bij departementsambtenaren als
P. Visser en E. A. Kuipers, bij de archivarissen of bij Fruin persoonlijk. Hoe het zij,
na de afbraak volgde een taaie, gestage reconstructie of, zo men wil, met advies
15 van de Archiefraad van 9 juni 1970 voor ogen, het bijna kansloze streven van een
verminkte dienst om te beantwoorden aan de maatschappelijke verandering en
vraag. Bijlsma, die in 1933 de vijfenzeventigjarige Fruin opvolgde als algemene
rijksarchivaris, kreeg in 1936 een reorganisatievoorstel met enige personeelsuit
breidingen aanvaard. Bijlsma leefde in de verhalen voort als een diep gedeprimeerd
mens, oudere gegevens tonen echter een ander beeld, een flinkere en wetenschappe
lijk zeer gewaardeerde man. Bijlsma zag grote lijnen en had oog voor mensen en
menselijke kwaliteit. Het gereorganiseerde secretariaat bood een positie aan de
voortvarende Carel Bloemen. Bij de eerste afdeling kwam ruimte voor de 'zware'
tweede klasser mej. Roelofsz, nu prof. dr. M. A. P. Meilink-Roelofsz.
Het onderbezette rijksarchief in Limburg en de door Bijlsma zeer gewaardeerde
rijksarchivaris Panhuysen werden geholpen door een formatie-uitbreiding met een
archiefambtenaar der eerste klasse. Voor deze stoel droeg Bijlsma Hardenberg
voor. Andere uitbreidingen en benoemingen volgden. Zo begon op 4 januari 1944
de onderwijzer J. L. van der Gouw als adjunct-commies zijn stormachtige loopbaan
in Den Haag.
Hardenberg werkte van begin 1937 tot eind 1945 in het rijksarchief te Maastricht.
Hij verrichtte er met de inventarisatie van de archieven van het arrondissement
Maastricht en van het departement van de Nedermaas 1794-1814 pioniersarbeid.
Hij verzette veel werk en verwierf zich vrienden en waardering. De cosmopolitische
man was te Maastricht als minnaar van de franse cultuur in zijn element en
ontwikkelde zich tot een specialist in de gewestelijke en plaatselijke oudheidkunde.
Op 1 januari 1946 trad Hardenberg, terug in de geboortestad, bij het algemeen
rijksarchief in functie als rijksarchivaris van de eerste afdeling. Van 1949 tot 1954
[103]