lijk reeds vóór de conferentie was geprepareerd (en goedgekeurd?), werd daarin geen
rekening gehouden met reeds door anderen gemaakte opmerkingen.
Geen van de aldus voorgedragen teksten ging in op het rapport. Sommige deel
nemers, vooral die uit ontwikkelingslanden, staken een lang verhaal af over de
situatie in eigen land, maar leverden geen bijdrage aan een gedachtenwisseling. De
taalproblemen speelden uiteraard een rol (alles werd simultaan vertaald in Russisch,
Engels en Frans het laatste voortreffelijk, het Engels moeizaam, het Russisch
konden we niet beoordelen), terwijl ook het grote aantal deelnemers een belemme
ring voor een echte discussie was.
Gelukkig waren er enkelen te weinig die in staat en bereid bleken om kort
en krachtig commentaar te leveren op wat door een ander was gezegd, om in te
haken op een suggestie van een vorige spreker. Naar onze mening hadden het er
meer kunnen zijn, wanneer de voorzitters zich actiever met de leiding van de
discussie hadden ingelaten. Nu bleven b.v. concrete vragen aan het adres van met
name aangeduide landen en instellingen onbeantwoord liggen, omdat de aange
sprokene niet direct door de voorzitter in het gesprek werd betrokken.
Smith (Canada) was een der eerste sprekers na de inleiding van Gut. Hij vroeg om
meer nadruk op voortgezette archivistische vorming en scholing in het management
van archieven (N.B. records' management beheer van dynamische archieven, ma
nagement of archives leiding van archiefdiensten). Ede berichtte dat er in Groot-
Britannië de laatste jaren veel geld beschikbaar was gekomen voor administratieve
training van ambtenaren bij de departementen. Prasad: in India en in vele andere
ontwikkelingslanden hebben de ambtenaren die belast zijn met de archiefvorming
geen enkele formele archiefopleiding genoten. Mourashov (U.S.S.R.), Kosticky
(Tsjecho-Slowakije) en Strelskij (Ukraine) vertellen uitvoerig hoe in hun land de
archiefopleiding die niet ter discussie staat! is geregeld. De Moskouse archief-
school (Institut Historico- archivistique des Archives) heeft in 45 jaar 8000 archi
varissen opgeleid; men beschikt over een eigen computer.
Hvitfeldt (Denemarken): op het gebied van cursussen met een technisch onderwerp
(restauratie, microfilm) wordt wel samengewerkt door de Scandinavische landen; op
het eigenlijke archiefgebied is de situatie té verschillend om gezamenlijke archivis
tische cursussen te organiseren.
In Denemarken krijgen ook de secretaresses, zelfs de bodes, een aparte training, af
gesloten door een examen.
Miss Wright (Food and Agriculture Organisation) bepleit internationale samen
werking bij de voortdurende scholing. Ketelaar (Nederland) sluit hierbij aan met te
vragen om de ontwikkeling van multinationale programma's, vooral in technische
onderwerpen (informatica, microfilm) en om de uitwisseling van leermateriaal. Op
beide terreinen kan de voertaal engels zijn.
Rieger (Fédération Internationale de Documentation, tevens adjunct-secretaris van
de TCA) breekt een lans voor de ontwikkelingslanden. Hij wijst op de regionale
trainingcentra en seminars in Dakar en Latijns-Amerika, weliswaar vooral bestemd
voor archivistische basisopleiding, maar uit te breiden tot voortgezette vorming.
Favier (de nieuwe directeur-generaal van de Franse archieven, 45 jaar oud, na vijf
[10]
jaar archiefpraktijk leraar en hoogleraar geworden om nu weer van de Sorbonne
in het archiefwezen terug te keren; schrijver van het bekende boekje over archieven
in de Que sais-je? serie) waarschuwt dat de problemen van de moderne archieven
met opgelost kunnen worden op basis van hetgeen de archivaris tijdens zijn basis
opleiding heeft geleerd. De universitaire opleiding bereidt niet voor op de admini
stratieve problematiek.
Voorzitter Rhoads vat de gedachtenwisseling samen. Hij voegt daaraan toe dat de
mid-career training (dus training van archivarissen die in het midden van hun
carrière zijn) meer aandacht moet krijgen: nieuwe technologische ontwikkelingen
vragen om voortdurende bijscholing. Daarnaast is vereist training in management
technieken (personeelszaken, budgettering, planning).
De blauwe zaal in het cultuurpaleis OKTYABRSKY'' te Kiev, waar de vergaderingen
plaats vonden.
Op de voorgrond links de nederlandse delegatie, bestaande uit Mr. Ketelaar als vertegen
woordiger van de algemene rijksarchivaris en uit Dr. Pirenne als voorzitter van de Vere
niging van Archivarissen. Van rechts naar links de heren Lashkovitch en Gigalov van
de centrale directie van de Staatsarchiefdienst van Belorussia (Wit-Rusland). De archivaris
met het prof. Geyl sikje is Mr. J. Ede van het Public Record Office te Londen. Van
links naai rechts achter in de zaal, de delegatie van de Duitse Bondsrepubliek, bestaande
uit Dr. B. Zittel, directeur van het staatsarchief van Beieren te Miinchen, Dr. H. Dahm uit
Düsseldorf, voorzitter van de Verein Deutscher Archivare, en Dr. H. Booms, president
van het Bundesarchiv te Koblenz.
[11]