Regelen voor de bouw en inrichting van archiefbewaarplaatsen
(voorgesteld door de provinciale archiefinspecties, sept. 1975)
INDELING
I. Algemene aanwijzingen
II. Bouwvoorschriften
a. Algemeen
b. Toegang
c. Ramen
d. Verlichting en electrotechnische veiligheid
e. Klimaatregeling
III. Inrichting
a. Rekken en kasten
b. Brandblusmiddelen en brandmelding
Hfdst. I. Algemene aanwijzingen
1. Bij de bouw en de inrichting van een archiefbewaarplaats moet uitsluitend
worden uitgegaan van de bestemming, nl. de brandvrije, vochtvrije, instortingsvrije
en zindelijke bewaring van archieven. Daarbij dienen tevens, voor zover althans
mogelijk, voorzieningen te zijn getroffen tegen het binnendringen van schadelijke
gassen, tegen de uitwerking van explosies, tegen diefstal en tegen eenvoudige in
braak. De bewaarplaats worde bestemd noch benut voor de bewaring van andere
zaken dan archieven; evenmin worde zij voor andere doeleinden aangewend.
2. Voor de bouw moeten onbrandbare en voor de inrichting onbrandbare of
niet gemakkelijk ontvlambare materialen worden gebruikt volgens de norm
NEN 1076. Het niet gemakkelijk ontvlambare materiaal moet voldoen aan klasse
I of II (zie NEN 1076 Normaalblad van het Nederlandse Normalisatie-Instituut).
3. Binnen een administratiegebouw verdient de ligging van een archiefbewaar
plaats op de begane grond verre de voorkeur boven die in een souterrain of op
een étage. De inrichting van een archiefbewaarplaats, direct onder de kap van
een bestaand gebouw, is niet toegestaan.
[442]
4. De bouw en inrichting van archiefbewaarplaatsen dient mede te worden
beoordeeld vanuit de situering der nabije percelen en ruimten, dit laatste met
inbegrip van de daar geprojecteerde objecten (b.v. ketelruimten, garages e.d.).
Archiefbewaarplaatsen mogen niet worden ingericht op plaatsen waar een bijzon
der brand- of overstromingsgevaar bestaat of overlast van luchtvervuiling te
verwachten valt.
5. Wanneer in gebouwen, waarin zich archiefbewaarplaatsen bevinden, tevens
ruimten zijn bestemd voor de administratie, de restauratie, de reproductie en de
raadpleging der archieven, behoren laatstbedoelde ruimten brandvrij van de ar
chiefbewaarplaatsen te zijn afgescheiden. Bij de bouw en inrichting van een grote
archiefbewaarplaats dient een onderdeel daarvan te worden ingericht tot sorteer-
c.q. quarantaineruimte. Indien een archiefbewaarplaats wordt ingericht met ver
rijdbare rekken dienen eventueel daarvoor benodigde aandrijfmotoren buiten deze
archiefbewaarplaats te worden gesitueerd.
6. Slechts die leidingen voor verlichting, verwarming, telefoon enz., die uit
sluitend voor het gebruik van een archiefbewaarplaats noodzakelijk zijn, mogen
daarin worden toegelaten.
Hfdst. II. Bouwvoorschriften
a. Algemeen
7. Vloeren, muren en plafonds moeten brandbestendig zijn, hun brandwerend
vermogen dient minimaal 360 minuten te bedragen.
8. Vloeren, muren en plafonds moeten zodanig worden geconstrueerd dat
zij waterdicht zijn en dat in de archiefbewaarplaats geen condensvorming kan
optreden. Bij de berekening van hun diffusie- en warmtegeleidingscoëfficiënt
dient te worden uitgegaan van de in 37 vereiste relatieve vochtigheidsgraad en
temperatuur.
9. Plafonds en vloeren moeten in gewapend beton worden uitgevoerd.
10. Uitvoering van de muren in metselwerk is alleen geoorloofd voor geheel
bovengronds gelegen archiefbewaarplaatsen.
11. De bij de uitvoering van dit metselwerk aangewende steen dient of wel
te zijn (a) een steen waarvan rapporten van neutrale instellingen (bij voorkeur
TNO) het brandwerend vermogen, het warmtegeleidings- en het diffusiecoëfficiënt
aangeven, dan wel (b) een traditionele baksteen van hoge kwaliteit.
12. Indien, bij aanwending van een steen als bedoeld 11 sub a, de des
betreffende rapporten niet of niet alle voorhanden zijn, dient de betreffende
muur tevens d.m.v. ander materiaal dan wel door aanbrengen van spouwmuren
tot het vereiste brandwerend vermogen, warmtegeleidings- en diffusiecoëfficiënt
443