en daarna aan de slag zijn gegaan om tot nieuwe voorstellen te komen, waarin
enige belangrijke punten van het rapport gewestvorming kunnen worden veilig
gesteld.
De 24e april werd deze commissie, ter vermijding van elk misverstand de commissie
archieven lagere overheden genoemd, door mij op het stadhuis van Deventer ge
ïnstalleerd. De opdracht werd door het verenigingsbestuur als volgt geformuleerd:
Constateert de commissie een tekort in het archiefbeheer bij gemeenten en water
schappen en zo ja acht zij het mogelijk om op basis van de huidige wetgeving en
rekening houdende met het in te dienen ontwerp van wet op de gewesten alternatieve
oplossingen en modellen voor te stellen.
De volgende leden bleken bereid in een dergelijke commissie zitting te nemen:
Dr. J. Heringa en Mr. E. D. Eyken, rijksarchivarissen, Dr. A. J. Kölker en de heer
O A. M W. Hartong als representanten van de provinciale archiefinspekties, de
heer L. C. M. Peters, streekarchivaris, en de heren B. Woelderink en H. Bordewijk
uit de sfeer van de gemeentearchieven. Eind april vergaderde de commissie voor de
eerste maal. Zij formuleerde haar taak aldus: Indien de commissie een tekort in de
zorg voor en het beheer van archieven van lagere overheden constateert, zal zij,
uitgaande van de huidige wet, rekening houdende met de te verwachten indiening
van een ontwerp van wet op de gewesten en overwegende de ter zake door de
Archiefraad uitgebrachte adviezen, voorstellen doen voor regelingen en maatregelen,
die tot verbetering kunnen leiden.
De commissie archieven lagere overheden (zoals haar officiële naam werd) ver
gaderde negen maal en hoopt medio 1975 haar rapport aan de vergadering voor
te leggen.
Een ad hoe commissie voor de studiedagen 1975 bereidde onder voorzitterschap
van de algemene rijksarchivaris Mr. A. E. M. Ribberink de tweedaagse bijeenkomst
voor, die op 13 en 14 maart in het Europahotel van Scheveningen zal gehouden
worden en gewijd zal zijn aan de bedrijfsarchieven in Nederland en de taak die de
overheidsarchieven in dit veld kunnen hebben. Een delegatie van de N.V.B.A. is
hierbij uitgenodigd.
Het bestuur onderneemt thans concrete pogingen om te komen tot een permanente
commissie archieven en automatisering dit als uitvloeisel van het advies van de
commissie Renting zoals dit gepubliceerd is in de 77e jaargang van het Nederlands
Archievenblad. De instelling van zulk een commissie is des te dringender geworden
nu de minister van C.R.M. ons bestuur ervan in kennis heeft gesteld, dat hij in een
brief d.d. 10 januari 1975 zijn medeministers heeft meegedeeld, dat ook niet-schrif-
telijke registratievormen zoals bijvoorbeeld computerbescheiden onder het begrip ar
chiefbescheiden in de zin van de archiefwet 1962 zijn te rekenen. Hij deelt meer voor
nemens te zijn om bij eerstkomende wijziging van de wet een dergelijke formulering
van het begrip archiefbescheiden in art. 1 voor te stellen teneinde elk misverstand
uit te sluiten dat deze bescheiden niet onder de werking van de wet zouden vallen.
De minister verzoekt zijn betrokken collega's de provinciale besturen hiervan op de
hoogte te stellen en hen te vragen op hun beurt de gemeenten en waterschapbesturen
338
te verwittigen. De moeite die het bestuur heeft ondervonden om deskundigen onder
de archivarissen te vinden, die met deze materie voldoende vertrouwd waren en
bereid bleken in zulk een commissie zitting te nemen, wijst er reeds op hoe nood
zakelijk zulk een commissie is waarin naast onze vereniging ook de studiekring voor
Overheidsdocumentatie vertegenwoordigd zal zijn benevens de Nederlandse Vereni
ging van Bedrijfsarchivarissen en de Nederlandse Vereniging van Bibliothecarissen.
In dit verband zou ik namens het bestuur U willen vragen U gerust te melden als
eventueel lid voor een commissie, waarvan het werk U interesseert. Het is voor ons
bij de grote uitgroei van het ledenaantal niet meer mogelijk te overzien waar de
talenten liggen. Het bestuur houdt zich in deze onder voorbehoud van de eigen
verantwoordelijkheid voor elke suggestie en voor elk aanbod aanbevolen.
Dit geldt ook de redactiecommissie voor provinciale archief overzichten, die in op
richting is na in 1974 over dit thema gevoerd overleg tussen de algemene rijksarchi
varis en het bestuur van de vereniging. Aanleiding daartoe was de grote belang
stelling voor de tweede druk van 'De Rijksarchieven in Nederland', die het Rijk
plaatst voor de vraag of niet een derde druk overwogen moet worden. De Rijks
archiefdienst is bereid daarvan af te zien in ruil voor provinciale archiefoverzichten,
waarin de inhoud van de bewaarplaatsen van het Rijksarchief in de provincie en van
alle gemeentearchieven gebundeld kunnen worden, waarbij het er niet toe doet of
deze archieven nu door een archivaris worden beheerd dan wel nog formeel onder de
secretaris vallen. Het bestuur heeft eerst de provinciale archiefinspecteurs gepolst en
is bijzonder blij dat zij sleutelfiguren bij uitstek in dit project hun medewerking
hebben toegezegd. Ik realiseer mij zeer wel, dat dit een zeer grote onderneming is,
waarvan de resultaten eerst na jaren zichtbaar zullen worden. Misschien ontkomen
we niet aan een professioneel redactiesecretaris om het werk in iedere provincie te
stimuleren. Het is de bedoeling dat per provincie een provinciale subcommissie in
het leven wordt geroepen. De rijksarchivarissen onder ons kunnen U bevestigen dat
het een leerzaam en gezien de recensie hier en daar riskant karwei is. Juist deze
onderneming kan onze solidariteit en collegialiteit beproeven en bevestigen waar het
hier om een samenwerking gaat van alle collegae op de niveaux van Rijk, provincie's
en gemeenten.
Het zal U misschien opvallen, dat ik het in deze jaarrede evenzeer heb over de toe
komst als over het recente verleden, i.e. het afgelopen verenigingsjaar. Het moge
voor U een aanwijzing zijn dat het bestuur de ontwikkeling niet slechts volgt maar
hieraan ook richting wil geven, dit ter geruststelling van vakbroeders, die menen dat
een bestuur uit revolutionnairen moet bestaan, bereid om vanaf de barricades ieder
een neer te schieten, die het archiefwezen in de weg staat. Neen in zulk een taktiek
geloven wij niet. Bij de aanvaarding van het voorzitterschap heb ik verklaard, dat ik
bij elk contact uitga van de goede trouw van iedere gesprekspartner. Ik wil U graag
bekennen, dat ik geen spijt heb van mijn voorliefde voor het harmoniemodel wat iets
heel anders is dan alleen maar lief zijn voor elkaar. Maar Horatius heeft het ons
reeds voorgehouden dat er een maat is aan alle dingen en dus ook aan alle opvattin
gen, die van ons zelf incluis.
Jammer is het, dat de toekomstperspectieven van de V.W.A.O., geen commissie
339