mr. Ketelaar echter onjuist; de gewesten hebben hun handen vol aan andere taken. Het is irreëel te veronderstellen dat het geld wat niet voor de uitvoering van de Ar chiefwet 1962 beschikbaar kwam, opeens wel ter uitvoering van de Gewestwet t.b.v. archiefzorg op tafel zal komen. Overigens hoopt spreker dat ook de V.A.N. druk zal uitoefenen opdat de sedert jaren bestaande memoriepost voor subsidies aan ge meente- en waterschapsarchieven eindelijk 'hard' gemaakt wordt. Uit deze post zou den b.v. startsubsidies gegeven kunnen worden bij de oprichting van streekarchieven. De situatie zou dan snel beter kunnen worden in de gemeenten, die het nu nog zon der een archivaris menen te kunnen stellen. Drs. B. Woelderink meent dat de commissie heeft voldaan aan de haar gegeven op dracht. De wat radicale aanpak is gebleken voor velen onaanvaardbaar te zijn. Spre ker stelt voor een andere vorm te kiezen nl. de commissie laten onderzoeken of het gewest een rol zou kunnen vervullen op basis van vrijwilligheid. Deze tussenop lossing redt misschien het rapport. Een andere mogelijkheid zou zijn het rapport aan te houden en de commissie een bredere opdracht te geven, nl. om de gehele structuur van het archiefwezen door te lichten. Vervolgens voert dr. P. Scherft het woord als lid van de commissie en als rijks archivaris. De moeilijkheid is, volgens dr. Scherft, dat hij geen spreekbuis kan zijn van de Rijksarchiefdienst. Dit zou moeten zijn de algemene rijksarchivaris; spreker betreurt dat deze door ambtsbezigheden is verhinderd deze vergadering bij te wonen. De opdracht van de commissie beperkt zich tot de zorg voor en het beheer van archieven van gewesten en gemeenten. Uiteraard komen hierbij ook Rijks- en Pro vinciale archieven in beeld, doch zij vormen niet het hoofddoel. Dr. Scherft onder kent een grote angst voor de leegloop van Rijksarchiefbewaarplaatsen. Dit heeft echter niets te maken met gewestvorming: in bewaring geven van rijksarchivalia aan gewestelijke archiefbewaarplaatsen is een zaak van ministerieel beleid. Collega A. Graafhuis is van mening dat de grenzen van de gewesten niet gelijk zullen zijn aan de provinciegrenzen van nu en wil in verband hiermede overgangsbepalin gen opgenomen zien .Hij stelt voor het rapport aan te vullen met de vanmiddag gemaakte opmerkingen en het in een later stadium opnieuw aan de vergadering voor te leggen. Hij stelt zich op het standpunt dat het uitgebrachte rapport als basisstuk dient te worden aanvaard. Drs. G. J. Mentink vraagt zich af of, wanneer gewestelijke archiefbewaarplaatsen worden ingesteld, er samenwerking tussen de beheerders van deze archiefbewaar plaatsen zal bestaan inzake het te voeren beleid. Zulk een gezamenlijk beleid van beheerders van gemeentelijke archiefbewaarplaatsen ontbreekt, althans nu, nage noeg geheel. Het gevolg is dat gemeentelijke archiefzorg naar kwantiteit en kwaliteit zeer uiteenloopt. Een probleem is voorts of door de voorgestane centralisatie van archieven in gewestelijke archiefbewaarplaatsen de raadpleging niet minder ge makkelijk zal worden, vooral voor de wetenschappelijke onderzoeker. Spreker be twijfelt of de geschetste outillage van gewestelijke archiefbewaarplaatsen (restau ratieateliers, audio-visuele middelen) wel gerealiseerd zal kunnen worden. In het verleden is het ook niet gelukt. Drs. Mentink ziet meer heil in een betere taakver deling tussen alle bestaande archiefdiensten, b.v. op het gebied van inspectie, inven tarisatie, opleiding, educatieve taken. [8] Mr. A. L. G. M. van Agt tenslotte beklemtoont dat hij aan het rapport zeer veel steun heeft gehad bij besprekingen over het samenwerken van archieven in het stads gewest Eindhoven. Het rapport is naar zijn mening hoogst waardevol en kan als voorbeeld dienen bij het opzetten van gewestelijke archiefdiensten. Hierna gaat drs. Renting op de in tweede termijn gestelde vragen kort in. Mr. F. C. J. Ketelaar heeft een lans gebroken voor het op basis van de Archiefwet 1962 aanbrengen van verbeteringen in het archiefwezen. Volgens drs. Renting zijn de ervaringen echter zo dat daarvan niet veel te verwachten is. Bovendien is de Archiefwet wel degelijk bij de samenstelling van het rapport gebruikt. Een betere zorg voor de locale archieven werd ook in het rapport betrokken. Het was zoals hij reeds verscheidene malen gezegd heeft niet de taak van de commissie om alternatieven te stellen. Naar aanleiding van de suggesties van drs. Woelderink merkt drs. Renting op dat de commissie juist is uitgegaan van een verplichte archiefzorg; op basis van vrij willigheid komen we er beslist niet. Voor een bredere opdracht aan de commissie voelt spreker dan ook niets. Indien de vergadering van mening is dat dit juist zou zijn, moet een andere commissie worden samengesteld. Met het betoog van dr. P. Scherft is drs. Renting het geheel eens. In tegenstelling tot collega A. Graafhuis denkt drs. Renting dat de gewesten binnen de nieuwe provinciegrenzen zullen komen te liggen. Zekerheid op dit punt is echter momenteel niet te krijgen. Wat betreft het verwerken van de opmerkingen die tijdens deze ver gadering zijn gemaakt, in het rapport, is spreker van mening dat deze opmerkingen niet veel bevatten wat de commissie nog niet bekend was. Aangezien de opposan ten het niet eens zijn met de strekking van het rapport, zal de commissie er ver moedelijk niet voor voelen het rapport aan te passen. Dat is voor haar welhaast een onaanvaardbare zaak. Wil men een nieuw rapport, dan dient er naar zijn ge voelen een andere commissie te worden ingesteld. Vervolgens gaat drs. Renting in op het betoog van drs. G. J. Mentink. Zeker zal er een samenhang tussen de gewestelijke archieven bestaan inzake het te voeren beleid. Het kan inderdaad wel voorkomen dat niet iedere wetenschappelijke onder zoeker baat heeft bij de voorgestane gedeconcentreerde centralisatie. Anderzijds brengt de concentratie van kleinere archieven in dezelfde regio duidelijk voordelen met zich mee. Het is een principe dat in de Archiefwet 1962 wordt aanvaard. Aan het einde van de discussie gekomen merkt de voorzitter op dat gebleken is dat er een sterke betrokkenheid tot deze materie bestaat. Hij kan zich wel voor stellen dat bij een aantal collega's bezwaren leven tegen dit rapport. Het bestuur staat in ieder geval achter het rapport. Dr. Pirenne stelt voor schriftelijk te stemmen over de vraag of dit rapport een uitgangspunt biedt voor een betere structuur van het archiefwezen op locaal niveau dan blijkens de praktijk thans op basis van de Archiefwet 1962 en het archiefbesluit 1968 mogelijk is en of dit rapport daarom aan de minister moet worden aangeboden. Dr. J. Heringa beveelt klemmend aan om het tussenvoorstel van drs. Woelderink en de opmerkingen van mr. Ketelaar te overwegen, de vergadering is niet gebaat bij verwerping van het rapport. [9]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1974 | | pagina 8