blijkt al direkt dat we met een klooster te maken hebben, dat niet in de 16e eeuw
is gekonfiskeerd, gesekulariseerd, gebeneficeerd of hoe dat verder heten mag. Het
is het hoofdstuk 'kerk en eredienst', dat in vele inventarissen van vroegtijdig op
geheven kloosters noodzakelijkerwijs ontbreekt. Stukken over reliekenverering,
kerkmeubelen, paramenten etc. zijn over het algemeen slecht bewaard. In het
archief van S. Agatha zijn er nog aanwezig, zij het ook hier grotendeels uit de
18e en 19e eeuw.
Verreweg de meeste archivalia bevinden zich nog ter plaatse in het klooster, een
gedeelte is echter gedurende de laatste eeuw in het rijksarchief in 's-Hertogenbosch
terechtgekomen en enkele stukken zijn beland in de abdij van Westmalle. Ik geloof
dat de auteur er goed aan gedaan heeft deze vervreemde stukken op te nemen en
ze in zijn inventaris te beschrijven op de plaats waar ze horen. De typografie geeft
aan dat ze elders berusten.
Met de indeling van de inventaris heb ik op enkele punten enige moeite. Naast de
afdeling archief van het klooster S. Agatha' is er een tweede afdeling: 'archief
van de kapel en particuliere stukken'. De partikuliere stukken wekken het ver
moeden voor het grootste deel retroakten bij eigendomsbewijzen voor het klooster
te zijn. De auteur heeft ze blijkbaar dan ook niet in een gebruikelijke rubriek
'stukken waarvan het verband met het archief niet blijkt' durven wegwerken, maar
ik vind de oplossing die hij nu gekozen heeft, niet gelukkig. Retroakten behoren
in het archief zelf, ook al zijn de stukken, waarbij ze als retroakten fungeren,
verloren. Wel in het archief in de daartoe bestemde rubriek is opgenomen het
charter nr 841, dat een retroakte is bij nr 839, zonder dat dit uit de beschrijving
blijkt. Douma heeft de samenhang wel onderkend, maar in zijn inleiding zegt hij:
Nr 841 is een retroakte van nr 839, maar vanwege zijn hertogelijke aard apart
beschreven Inderdaad is het een oorkonde van de hertog van Gelre, maar het
blijft een retroakte en dient als zodanig te worden behandeld. Maar ik keer terug
tot de afdeling 'het archief van de kapel en particuliere stukken'. Men moet weten
dat het klooster in 1371 gesticht is uit een bestaande kapel. In zijn inleiding zegt de
auteur: 'Een rector of een bestuurscollege van de kapel van St. Agatha heeft vóór
de overdracht in 1367 een apart archief van de kapel gevormd'. Tenzij hij deze
bewering door gegevens van elders kan adstrueren, ben ik geneigd archiefvorming
in een 14e-eeuws plattelandskapelletje met een grote korrel zout te nemen. Zeker,
er zijn drie oorkonden bewaard, waarvan twee aaneengehecht, maar is dit een
archief? De rechten die in die drie stukken zijn vastgelegd, zijn na 1367 natuurlijk
overgegaan op het uit de kapel gegroeide klooster en ik zou ze daarom liever als
een soort retroakten bij de stichtingsakte in het kloosterarchief hebben opgenomen.
Overigens hier geldt zeker dat men dit probleem als buitenstaander niet helemaal
kan overzien.
Van de hoofdstukken waarin de eerste afdeling het archief van het klooster
dus verdeeld is, dragen de eerste twee resp. tot titel: 'stukken van algemene
aard en stukken betreffende privileges'. Omdat al deze privileges van algemene
aard zijn, lijkt mij een afzonderlijk hoofdstuk overbodig. Aan de andere kant zou
ik de 'particuliere stukken van kloosterlingen' met de beste wil van de wereld toch
niet als 'stukken van algemene aard' durven betitelen, zoals Douma doet. Hoofd
stuk VI: 'stukken betreffende militaire zaken', doet als afdeling in een klooster
archief een beetje vreemd aan. De auteur brengt daar o.a. de stukken betreffende
oorlogslasten in onder, terwijl hij toch onder hoofdstuk V 'stukken betreffende
financiën' een aparte rubriek 'belastingen' heeft. Aan de andere kant moet ik be
kennen voor de vele sauvegardes ook niet direkt een passend alternatief te zien. Zo
is de indeling op meer punten diskutabel en vertoont zij gebreken, die echter ik
haast mij dit eraan toe te voegende gebruiker niet of nauwelijks zullen hinderen.
Een bespreking van een inventaris in het Archievenblad dient echter uit te gaan
van de vragen: wat kan een archivaris van deze inventaris leren en waarvoor dient
hij te worden gewaarschuwd. Zou het bij het overleg, dat toch op het rijksarchief in
's-Hertogenbosch naar aanleiding van de publikatie van deze inventaris zal zijn ge
voerd, niet mogelijk zijn geweest de indeling enigszins recht te trekken? Als inven
tarissen uiterlijk zo fraai verzorgd kunnen zijn, moet dat ook met de inhoud het
geval zijn.
Ben ik geneigd de boven aangeroerde punten als Schönheitsfehler te beschouwen,
naar aanleiding van sommige beschrijvingen moet ik toch een waarschuwende vin
ger opheffen. De beschrijving van nr 4 luidt: 'Katern, inhoudende (volgen drie
lijsten en een kroniek) 1 deel. Behalve dat het ongebruikelijk is met een mate
riële aanduiding als katern, charter, omslag e.d. een beschrijving te openen, wordt
in de archivistiek sedert lang een onderscheid gemaakt tussen een katern en een
deel. Wij weten allemaal wat er onder die begrippen verstaan wordt, laten wij ons
daar dan ook aan houden en de terminologie korrekt gebruiken. Dat geldt zeker
voor het woord transfix. Volgens de Nederlandse archiefterminologie is dit een
charter, waarvan de zegelstaarten vóór de bezegeling door een ander charter zijn
gestoken. M.a.w. het transfix is altijd het jongere stuk de mogelijkheid van
gelijktijdigheid laat ik als niet relevant buiten beschouwing nooit het oudere.
Douma hanteert derhalve het begrip verkeerd als hij b.v. in nr 695 zegt: 'Eigen
domsbewijs 1481. Met transfix 1462'. En dit niet éénmaal, maar konsekwent
wordt door hem het oudere stuk als transfix betiteld. Soms gebruikt de auteur het
woord sententie, niet in de zin van vonnis van een rechterlijk kollege maar als
uitspraak (advies?) van rechtsgeleerden (b.v. nrs 119, 125. doctoren en professoren
van Keulen en Leuven). Hier zou ik het woord sententie vermijden. Verder ge
bruikt Douma het woord 'relicten' (nr 117: relicten van generale kapittels; nr 142:
visitatierelicten), dat in de Orde der Kruisheren zeker wel een gangbaar begrip zal
zijn, maar dat toch wel enige uitleg verdient. Trouwens welke gebruiker zal weten
dat Hoei voor de Kruisheren zo ongeveer is wat Citeaux was voor de Cisterciënsers?
Verschillende stukken betreffen het moederklooster te Hoei (nr 62: akte van be
vestiging door keizer Frederik III van privileges voor het klooster te Hoei; nrs 70
en 73: akten betreffende het patronaatsrecht van de kapel van S. Agatha voor het
klooster te Hoei). Om te weten waarom deze stukken zich in het archief bevinden
waren enkele woorden van uitleg inzake de bijzondere positie van Hoei in de orde
en ten aanzien van de filiatie van S. Agatha in de inleiding toch wel op hun plaats
geweest.
[71]
[70]