Boekbespreking
Walter Couvreur, Frederik Verachter, Antwerps Stadsbibliotekaris en -archi
varis (1797-1870).
Aan bovengenoemde vakgenoot wijdde de Gentse oriëntalist en in de Sinjorenstad
voorzitter van het Genootschap voor de geschiedenis van Antwerpen, prof. dr. W.
Couvreur, in 'Antwerpen. Tijdschrift der stad Antwerpen', negentiende jaargang,
april 1973, 18 grote bladzijden met niet minder dan 110 noten en 5 afbeeldingen.
Aangezien Verachter zijn eerste ambtelijke jaren beleefde in het Verenigd Konink
rijk van Willem I wordt nu hier aandacht voor deze bij ons onbekende verdienste
lijke autodidact gevraagd, van wie niemand minder dan Henri Pirenne een latere
aanverwant was.
Van 1820-1826 was Verachter, oudleerling van Mathijs Ignatius van Bree aan de
door Willem I herstelde Antwerpse Kunstacademie, hulp archivaris bij het stads
archief, daarna hulpbibliothecaris en in 1829 stadsbibliothecaris. Dadelijk na het
uitbreken van de Belgische opstand stelde hij, die, stammend uit de gegoede koop
mansstand, orangist werd, zijn belevenissen te boek als 'Naukeurige aanteekeningen
van tgene gebeurt is te Antwerpen sedert 26 augustus 1830 tot den 10 October 1833,
tijdens die revolutiewelk relaas met de bewijsstukken een convoluut vormt, die in
1905 op een auctie in Amsterdam voor de Antwerpse stadsbibliotheek werd aange
kocht. De advocaat Baron Camille Buffin liet het in 1911 in het Frans vertalen,
toen hij het in de Haagse Koninklijke Bibliotheek berustende anonieme handschrift
Verhaal van het voorgevallene in Antwerpen van den 28n Augustus 1830 tot den
ln Mei 1831 door een ooggetuige' zonder enige toelichtende inleiding in druk gaf
in zijn 'Mémoires et documents inédits sur la révolution beige et la campagne de
dix-jours' (Brussel 1912, II, p. 175 t./m. 414). Buffin, die niet eens de herkomst van
dit manuscript meedeelde, kwam er evenmin toe om ook Verachters kroniek in het
licht te geven, evenmin als in onze tijd zulks gebeurde door de bekende Antwerpse
stadsarchivaris Floris Prims, die in 1930 twee bundels 'Antwerpen in 1830. Nota's'
(Antwerpen en 's-Gravenhage) liet drukken.
Onder het nieuwe, Belgische, bewind wist Verachter zich te handhaven. Zelfs werd
hij in 1833, nadat Chassé toch de citadel had moeten ontruimen, benoemd tot stads
archivaris, waarbij hij het bibliothecariaat bleef waarnemen. Kort daarop raakte hij
betrokken in een orangistische samenspanning, maar zijn positie bleef ongedeerd.
[68]
Na 1840 publiceerde hij veel in het Frans, o.a. documenten over de geschiedenis van
het muntwezen en betreffende Rubens. Maar hij kwam er niet toe om de aan zijn
hoede toevertrouwde archivalia te inventariseren, waardoor hij niet in staat was
voldoende inlichtingen te verschaffen voor de achtdelige Geschiedenis van Antwer
pen door Mertens en Torfs, die hem trouwens ook niet als medewerker hadden aan
gezocht.
Hoewel Verachter eindelijk in 1860 een omvangrijke inventaris van stadsarchivalia
over 1193-1856 had gepubliceerd, werd hij toch in 1863 uit zijn ambt verwijderd.
Wegens zijn schulden moest hij kort daarna zijn particuliere omvangrijke verzame
ling Antwerpiana verkopen. In 1870 stierf hij eenzaam en verlaten onder armoedige
omstandigheden. In Antwerpen vergeten werd hij in het buitenland geëerd als nu-
mismaat.
Voor de Vlaamse Beweging heeft deze sinjoor na 1830 niet het minste begrip gehad,
hoewel hij als orangist een overtuigd, maar geen strijdbaar, aanhanger van Willem I
bleef, wiens door Verachters leermeester Van Bree geschilderd portret hij in 1830
uit de Statenkamer van het stadhuis in veiligheid had gebracht, en dat nu, volgens
de wrange constatering van prof. Couvreur 'op de zolder van het Vleeshuis ver
kommert'.
Deze bereidt nu de uitgave voor der 'Naukeurige Aanteekeningen' van Verachter
over 1830. Moge de komende publicatie even grondig zijn als de hier aangekondigde
studie!
J. Steur.
H. Domna, Inventaris van het archief van het Kruisherenklooster Sint-
Agatha, 1371-1887, 3 delen, 's-Hertogenbosch 1972 (Rijksarchief in Noord-
Brabant. Inventarisreeks nr 9), XXII en 484 blz.
Deze inventaris, in handzaam formaat en met een typografie, die prettig aandoet,
is de vrucht van enige jaren arbeid door de chartermeester bij de archiefdienst van
het land van Cuijk. Hij is reeds eerder gepubliceerd in Clairlieu, tijdschrift gewijd
aan de geschiedenis der Kruisheren, jg 28-29 (1970-'71) en bevat een inleiding, de
eigenlijke inventaris (1059 nrs), een regestenlijst (972 nrs), drie bijlagen en een
uitvoerige index. Het geheel is een werkstuk dat er zijn mag en met de voltooiing
ervan wil ik de auteur graag feliciteren.
Het Kruisherenklooster van S. Agatha is een van de weinige instellingen van regu
lieren in ons land, die vanaf de middeleeuwen tot op de huidige dag ononderbroken
zijn blijven bestaan. Niet veel inventarisatoren komen bij ons dan ook voor het
probleem te staan waarvoor Douma zich geplaatst zag, nl. in een kloosterarchief
een caesuur te maken tussen het oud en het lopend archief. Die caesuur is 1887
geworden, het jaar waarin de periode van voortdurende schermutselingen met de
staat overging in een periode van rust. Douma zal dit tijdstip wel met zorg gekozen
hebben en beter weten dan een buitenstaander wat het voor de instelling, waarvan
hij het archief beschreef, betekend heeft. Uit het derde hoofdstuk van de inventaris
[69]