indeling op de U.D.C. De regionale indeling kan d.m.v. door de locale beschrijvers zelf te kiezen trefwoorden uitgebreid worden. Er wordt verondersteld dat over een jaar de meest voorkomende onderwerpen aan de orde zijn geweest en er een 'ge- bruikerslijst' opgesteld is die het onnodig maakt steeds weer in de U.D.C. hand boeken te moeten zoeken. Bij het maken van de beschrijvingen, wordt er een zo groot mogelijke vrijheid aan de locale kaartverzamelingen gelaten. Kwesties als de keuze van het hoofdwoord en het uitslaan van catalogi en fiches kunnen, afge zien van financiële consequenties, door de locale verzamelingen afwijkend van de centrale aanpak bepaald worden. Naast de C.C.K. indelingen kunnen ook eigen indelingen opgenomen worden. In de periode van 1974 tot 1978 is het de bedoeling dat van de verzameling van oude en moderne kaarten van het Geografisch Instituut te Utrecht zoveel mogelijk kaar ten beschreven worden, zodat een databank opgebouwd wordt, waarvan andere verzamelingen gebruik kunnen maken bij het beschrijven van hun eigen verzame ling. Dit wordt o.m. mogelijk gemaakt door de beschrijvingselementen met ge lijkluidende teksten automatisch van andere kaarten over te nemen. Zo hoeft men voor duplicaten alleen het opbergingsnummer en een code voor de verzameling met een verwijzing op te geven, waarna de computer dupliceert en de gewenste uitslagen kan leveren. Ook worden er in deze periode 'Authority Lists' voor namen van auteurs, uitgevers en titels van series gemaakt omdat deze bij kaarten aanleiding tot verwarring geven. Tijdens deze periode zal zoveel mogelijk ervaring opgedaan worden met de samen werking met andere verzamelingen, als proef voor eventuele technische en organi satorische problemen, het overwinnen van weerstanden tegen een centraal com puter systeem en het tegengaan van uiteenlopende ontwikkelingen. Een probleem waarmee de C.C.K. in 1973 kampte was de grote belangstelling van kaartbeheerders. Omdat de C.C.K. zich toen nog in een elementaire proefproject fase bevond, kon er weinig aandacht aan problemen bij het openleggen van kaart verzamelingen besteed worden, terwijl toch de blijken van belangstelling gehono reerd moesten worden. Over de organisatievorm en financiering van de C.C.K. na 1977 wordt nog nagedacht. Een gedachte hierover wordt in 1974 verder uitgewerkt. Het is echter van wederzijds belang dat er ook nu al een goede band tussen kaart verzamelingen met historisch zowel als modern materiaal op bibliotheken, archieven en musea bestaat. In 1973 liep de eerste proeffase af, zodat er nu meer dan voor heen ruimte is om kaartbeheerders bij te staan bij hun problemen rond het open leggen van hun verzamelingen. Een regelmatig contact is er nu met de kaartbeheer ders van de Topografische Dienst Delft, het Algemeen Rijksarchief in Den Haag, de Universiteitsbibliotheek in Leiden, het Koninklijk Instituut voor Land- en Vol kenkunde in Leiden en de Vereniging 'De Topografisch-historische Atlas'. Deze con tacten waren door de vakkennis en toewijding van de betrokken kaartbeheerders zeer nuttig bij het ontwikkelen van het C.C.K.-systeem en leverden zelf een aantal beschrijvingen voor de databank op. Er doet zich recentelijk een zeer ver heugende ontwikkeling voor die ook in archiefkringen toegejuicht zal worden. [64] Vanuit het Kunsthistorisch Instituut der R.U. Utrecht, afdeling Bouwkunst, is contact gezocht over de problemen rond het beschrijven van topografische prenten, zoals die beschreven worden voor de 'Index op de geschiedenis van de Nederlandse Bouwkunst'. Op het eerste gezicht lijkt het zeer wel mogelijk in het C.C.K.-systeem ruimte te scheppen voor de weinige aanpassingen voor prenten. Het was opvallend hoeveel de los van elkaar opgezette systemen gemeen hebben. De meeste beschrijvingsele menten kunnen dan ook zonder meer van een C.C.K. codering voorzien worden hetgeen zeer snel gaat en in de databank ingevoerd worden. Het maken van de fiches van veel groter formaat dan de catalogus-fiches in bibliotheken levert geen technische problemen op. Ook kan men er de in archieven zo gewaardeerde foto van de prent aanhechten. De C.C.K. kent al een speciale rubriek waarin verwezen wordt naar bijbehorende rapporten en andere archivalia. Bij het omwerken van de Marc Format for Maps tot een systeem waarmee kaarten naar behoren beschreven kunnen worden is in feite een procedure voor 'objectbeschrijving' gecreëerd. Deze aanpassing bestond vnl. uit het invoeren van enige voor kaarten onmisbare onder werpen en het sorteerbaar maken van bijna al de beschrijvingselementen zoals titel en gebied. Hoewel het beschrijven van kaarten en topografische prenten t.g.v. ver schillen in de benodigde vakkennis meestal door verschillende personen uitgevoerd zal worden, lijkt het verstandig beide afdelingsvormen in één computerbestand onder te brengen. Hiervoor zijn verschillende redenen. Kaarten en prenten gaan b.v. via panoramakaarten geleidelijk in elkaar over. In vele kaartverzamelingen, waaronder de historisch-topografische atlassen zijn zowel kaarten als topografische prenten aanwezig. Wel moeten kaarten en prenten natuurlijk afzonderlijk indentifi- ceerbaar zijn, waarin technisch al voorzien is. De samenwerking heeft ook het nut tige bijeffect dat de contacten zullen leiden tot meer aandacht voor de kunsthisto rische inhoud van kaarten enerzijds en de ruimtelijke aspecten van de prenten ander zijds. Het bureau C.C.K. ontleent zijn waarde vnl. aan zijn eigen specialisatie: het open leggen van kaartverzamelingen. De op het bureau werkzame personen zijn alleen geschoold in het beschrijven van moderne en historische kaarten. De met kaarten zeer verwante media als luchtfoto's, topografische prenten, kadastrale plans, ter- restrische foto's, e.d. genieten belangstelling, voorzover ze de aandacht niet te veel van de kaart afleiden. In hoeverre de C.C.K. andere topografische documenten dan kaarten zal bestrijken zal ook van een groot deel afhangen van de inbreng van potentiële deelnemers met een eigen belangstelling. Vanzelfsprekend spelen ook de algemene ontwikkelingen op het gebied van de automatisatie van informatie-ver- strekkende media in binnen- en buitenland een rol. Er zal meer ruimte voor samen werking zijn, naarmate de documenten sterker aan kaarten verwant zijn, en de ge richtheid van de documentalist meer die van de kaartbeheerder benadert. Een ieder die meer van de C.C.K. wil weten wordt uitgenodigd om contact op te nemen met de projectleider, dhr. H. J. A. Homan, hoofd bureau C.C.K., p/a Geografisch Instituut, Transitorium II, Heidelberglaan 2, te Utrecht. Telefonisch te bereiken op toestel 531382. [65]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1974 | | pagina 36