zijn uit het Gemeente-archief na lang speuren de bewijzen tevoorschijn gekomen,
die aantoonden dat het Koninklijk Paleis op de Dam steeds eigendom van de ge
meente was gebleven. Bij de overdracht van gebouw van de gemeente aan het Rijk
kon de gemeente op een bedrag van 10— miljoen aanspraak maken. Deze som
ge'ds leverde sindsdien rente op rente op: het totaal vormt een redelijke spaarpot,
waaruit een met onaanzienlijk deel van de kosten voor het nieuwe stadhuis kan
worden bestreden.
Vandaag wil ik echter de aandacht vestigen op een ander aspect van het gemeente
archief, namelijk op 'het archief als historische schatkamer'. Ik doel daarmee uiter
aard op de stroom van wetenschappelijke publicaties, die als basis een studie van
materiaal uit het gemeente-archief hebben.
Er zijn twee kanalen, langs welke die stroom in hoofdzaak loopt: het jaarboek en
maandblad van Amstelodamum, waaraan vooral de naam van mejuffrouw Dr. I.
H. van Eeghen onlosmakelijk is verbonden en op de tweede plaats de publicaties
uitgegeven door de Stichting H. J. Duyvis Fonds. Deze Stichting werd in 1960 op
gericht; zij stelt zich ten doel het bevorderen van wetenschappelijke publicaties uit
de Amsterdamse archieven en verleent hiervoor financiële bijdragen. De verkoop
van de publicaties wordt verzorgd door Scheltema en Holkema's Boekhandel en
Uitgeversmaatschappij N.V.
Tien publicaties hebben inmiddels onder auspiciën van het Duyvisfonds plaats ge
vonden. Drie publicaties zijn in voorbereiding: mejuffrouw Van Eeghen hoopt rond
1975 het vijfde deel van 'De Amsterdamse boekhandel 1680-1725' te doen ver
schijnen. De heer P. H. J. van der Laan bereidt de uitgave eveneens in 1975
voor van het 'Oorkondenboek van Amsterdam deel I, 1275-1400'.
Oorkonden zijn geschriften als bewijs van de verkrijging of bevestiging van een
recht of als bewijs van een rechtshandeling. Uitgaven van oorkonden uit de late
middeleeuwen zijn in ons land betrekkelijk zeldzaam; daarom is de uitgave van oor
konden betreffende Amsterdam over de periode 1275-1400 van groot belang voor
de diplomatiek of oorkondenleer, een hulpwetenschap van de geschiedenis die
zich vooral bezighoudt met de formele kenmerken van oorkonden. Vervolgens
biedt de uitgave van deze oorkonden bouwstoffen voor de kennis van de geschie
denis van Amsterdam in de eerste 125 jaren van zijn bestaan.
In de uitgave vindt men naast de stadsrechten en andere stedelijke privileges, door
de landsheren van Holland verleend en van gewicht voor de ontwikkeling van de
autonomie van de stad ten opzichte van deze landsheren, vooral ook oorkonden,
uitgegaan van het stadsbestuur zelf, welke oorkonden ons inlichten omtrent de
bestuursinstellingen met hun bevoegdheden, omtrent het oud-vaderlands burgerlijk
recht, met name inzake koop en pacht van onroerend goed en vestiging van grond
renten, omtrent de topografische ontwikkeling en de bewoners van de stad. Verder
geven ook de stukken, uitgegaan van andere landsheren dan de Hollandse en van
andere stedelijke besturen, ten dele berustend in archieven elders in ons land of
in het buitenland, informatie op het gebied van de politiek, economische, sociale
en kerkelijke geschiedenis van Amsterdam. Het ligt voor de hand dat deze publi-
catie over de eerste periode van de Amsterdamse geschiedenis speciale aandacht
zal krijgen in het kader van de herdenkingen van het 700-jarig bestaan van de stad
in 1975.
De derde publicatie in voorbereiding betreft de Resoluties van de Amsterdamse
vroedschap, Deel I, over de periode 1536-1565. De heer Th. E. Jensma is de be
werker, het jaar van verschijnen nog onzeker.
De vroedschapsresoluties zijn van bijzonder belang, niet alleen voor de stadsge
schiedenis, maar ook voor de geschiedenis van Nederland in het algemeen. Am
sterdam was als stemhebbende stad vertegenwoordigd in de Staten van Holland
van Munster in 1648). De ruggespraak tussen de Amsterdamse gedeputeerden ter
dagvaart en het stadsbestuur vond zijn neerslag in de vroedschapsresoluties: de
zogenaamde 'punten van beschrijving' van de statenvergadering werden in extenso
in de vroedschapsresoluties opgenomen met vermelding van de beslissingen, die de
vroedschap erop nam. Ook gebeurde het wel, dat een gedeputeerde speciaal uit Den
Haag naar Amsterdam overkwam ('een keer deed') om over een bepaalde kwestie
zijn principalen te raadplegen. Hij verscheen dan in de vroedschap en de deliberaties
ter zake werden in de resoluties vastgelegd.
Op welke wijze de vroedschapsresoluties als bron kunnen dienen, wil ik gaarne
illustreren aan de hand van een korte doch passende passage uit het proefschrift van
de gemeente-archivaris, Dr. Van Hoboken. Dit proefschrift getiteld 'Witte de With
in Brazilië 1648-1649' beschrijft het bijeenbrengen te Amsterdam van de vloot, die
onder leiding van Witte de With de tocht naar Brazilië zal ondernemen. Door
slechte organisatie waren de in lichters ingescheepte troepen echter eerder aan
wezig dan de 30 fluitschepen, die voor het troepentransport zouden zorgdragen.
21 dagen moesten de manschappen wachten in de lichters. Dat intussen de stem
ming ik citeer verder Van Hoboken onder het volk op de lichters er niet
beter op werd, bleek te Amsterdam, waar het stadsbestuur beducht werd voor
'onraet ende inconvenienten' van de zijde van de talrijke troepenmassa op de
vaartuigen, die ligplaats hadden gekozen binnen de palengording, welke de stad
langs het IJ beveiligde. Misnoegen over het feit, dat de twee maanden handgeld,
waarop de soldaten waren aangenomen, nog niet waren uitbetaald, werkte de on
tevredenheid in de hand. Burgemeesteren van de stad, allerminst gesteld op een
herhaling van de tonelen van 1629, toen het op buitgeld beluste bootsvolk van Piet
Heyn het Westindisch Huis had belegerd, gaven de bevelvoerende majoor opdracht
te zorgen, dat de lichters buiten de palen zouden worden gebracht. Toen dit bevel
niet vlug genoeg werd uitgevoerd, werden de verantwoordelijke officieren tot de
kolonel toe ten stadhuize ontboden, waar men hen 'scherpelijck' aanzegde het ge
geven bevel onverwijld na te komen, of anders zouden burgemeesteren, gemachtigd
door de vroedschap, zelf de nodige maatregelen nemen. Weldra dobberden de vol
gepakte scheepjes in het gure jaargetij op de deining van het open IJ en de gevoe
lens van de onfortuinlijke opvarenden jegens het ongastvrije Amsterdam laten zich
raden.
De gegevens voor deze kleine scène putte de heer Van Hoboken uit de Vroed-
[45]
[44]