ring bij de registratuur moeten hebben opgedaan; in de constellatie van morgen hoger of middelbaar archiefambtenaar-moderne stijl moeten zijn. Vanwege het grote belang van een zo efficiënt mogelijk toezicht op het beheer van niet overgebrachte archiefbescheiden, bevelen wij dringend aan deze benoembaar- heidseisen voor gewestelijke inspecteurs/c.q. gewestelijke archivarissen, die zelf als inspecteur fungeren, onverkort over te nemen. Het spreekt vanzelf dat de provin ciale inspecteurs, die inhoudelijk een heel andere functie hebben dan de gewestelijke inspecteurs, ook in de toekomst hogere archiefambtenaren moeten zijn. Wij zouden het als volgt willen samenvatten: de rayonarchivarissen, tot wier rayon één of meer gemeenten behoren, die vanwege de aard hunner archieven krachtens de Archiefwet 1962 worden aangemerkt als 'hogere archiefambtenaren-gemeenten', zullen hogere archief ambtenaren moeten zijn. Hetzelfde geldt voor de geweste lijke archivarissen, die tegelijk als archivarissen van dergelijke rayons fungeren. Voor de overige gewestelijke- en rayonarchivarissen geldt de eis, dat zij óf hoger óf middelbaar archiefambtenaar zijn. Voorts dient wettelijk vastgesteld te worden dat de gewestelijke archivarissen zelf of bepaalde aan de gewestelijke archiefdienst verbonden ambtenaren, om bepaalde taken te kunnen uitoefenen, moeten voldoen aan speciale eisen met betrekking tot ervaring en kennis. Gedoeld wordt niet alleen op de reeds genoemde ervaring als registrator in combinatie met het bezit van de diploma's GA-I en SOD-I en II, maar ook op specialisatie op de gebieden van b.v. mediaevistiek, automatische informatieverwerking en bedrijfsarchivistiek, al naar gelang men te maken krijgt met middeleeuwse archieven, computer-archieven of de ruim toevloeiende bedrijfsarchieven. Hiermee zijn wij er nog lang niet. Wij zullen het niet kunnen stellen zonder opge leide bibliothecarissen en documentalisten, zonder geschoolde verzorgers van prent en kaartverzamelingen, zonder restaurateurs, fotografen en geluidstechnici. Kort om, binnen een gewestelijke archiefdienst zullen vele specialisten werkzaam moeten zijn om haar tot een goed functionerend geheel te maken. In het algemeen zal daarom alle aandacht besteed moeten worden aan de juiste toerusting tot de taken. Niet nieuw, maar wel behartigenswaardig is het pleidooi van een universiteitsarchi varis 'om de opleiding van archiefpersoneel via Rijks Archiefschool, S.O.D. en Stich ting Gemeenschappelijke Opleidingen samen te bundelen in één groot opleidingsor gaan met specialisatie in verschillende richtingen'. Wij voelden ons niet geroepen en gerechtigd ons nader bezig te houden met de unificatie der opleidingen. Het zou goed zijn, wanneer binnen afzienbare tijd door de daarvoor in aanmerking komende instanties, waarbij ik in de eerste plaats denk aan de Archiefraad, er meer dan volle aandacht aan besteed wordt, evenals aan differentiëring der opleidingen, bijscholing, kortom aan het opleidingsvraagstuk in zijn geheel. Ik meen thans voldoende aannemelijk gemaakt te hebben dat de positie van de mid delbare archiefambtenaren in ons concept-rapport gewestvorming allerminst aange tast wordt. Integendeel, de middelbare archief ambtenaren wacht een gulden toe- [34] komst. Aan speciale overgangsregelingen en ontheffingsmogelijkheden is geen enkele behoefte, teminder waar de bijzondere dispensatiemogelijkheid van art. 25, 5e lid, van de Archiefwet 1962 van kracht blijft. De vrees dat rayonarchivarissen in een ondergeschikte positie zouden worden ge manoeuvreerd ten opzichte van de gewestelijke archivaris, is ook ongegrond. In het algemeen zullen de rayonarchivarissen eenzelfde taak vervullen als thans gemeente en streekarchivarissen. Het is een groot voordeel dat zij via de gewestelijke archief dienst, waaronder zij ressorteren, recht hebben op voorzieningen, waarover vele ge meente- en streekarchivarissen thans niet beschikken. Het moet beslist niet mogelijk zijn, dat binnen de te stichten gewestelijke archief diensten een machtsverhouding of competentiestrijd gaat ontstaan. Financiën De zeven provinciale inspecteurs zien (en ze zijn er niet rouwig om!) de ideeën van de commissie nog niet verwezenlijkt, omdat 'in aanmerking genomen de zeer ge ringe financiële middelen, die men de gewesten toedenkt, het ten enen male uitge sloten is, dat zij op adequate wijze de onkosten kunnen bestrijden van de zorg en van het beheer van andere archieven dan die gevormd worden door het gewest zelf'. Anderen vrezen dat het niet kan doorgaan, omdat de gemeenten niet bij machte zul len zijn de vele materiële en personele voorzieningen te bekostigen. Daar wordt dan weer door een sterk geïnteresseerde streekarchivaris tegenover gesteld dat 'schaal vergroting het voordeel heeft dat voorheen over een groot aantal registratoren ver deelde afzonderlijke part-time taken gebundeld worden tot één taak, die efficiënter door enkele personen full-time behartigd kan worden'. Via een verdeelsleutel zou den de kosten binnen de gemeenten te verdelen zijn tussen de sectoren 'archief' en 'administratie'. Wanneer de overbrengingstermijn verkort wordt tot b.v. 25 jaar, zou de 'administratie' misschien wel 2/3 deel der beheerskosten voor haar rekening be horen te nemen. De commissie is zich bewust dat verwezenlijking van haar voorstellen geld zal kos ten en dat veel afhangt van de beschikbaarstelling daarvan door middel van een financiële regeling. De commissie heeft het niet als onderdeel van de haar gegeven opdracht beschouwd uit te denken of het geld er komen moet in de vorm van bijdragen uit de gemeente lijke gelden of direct uit de gewestelijke kas. Het lijkt overigens logisch, dat het ge west eigen gelden ter beschikking krijgen zal voor de uitvoering van de aan het ge west toebedeelde taken. In de eerste ontwerp-wet is, blijkens de memorie van toelich ting, al een rijksbijdrage ingebouwd als essentieel element in de financiering van die taken. Vanzelfsprekend zullen er voldoende gelden in die gewestelijke kas moeten vloeien. Of de functionering van gewestelijke archiefdiensten, indien de gemeenten gezamen lijk de middelen daartoe zouden moeten fourneren, werkelijk kostenverhogend zou [35]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1974 | | pagina 21