Fouten bij het inventariseren van archieven, bittere ervaringen door een examinator opgedaan, door drs. J. Fox Tijdens de lezing van de heer Fox. Op de voorste rij de heren De Vries van C.R.M. en Decavele, voorzitter der Belgische zustervereniging. Een speciaal woord van welkom zij gericht tot de collegae uit Vlaanderen, de heren Wijffels en Decavele, resp. de algemene rijksarchivaris van België en de voorzitter van de vereniging van Belgische vakgenoten; een heel speciaal woord van welkom ook tot de collegae uit Rijnland, de heer Booms, president van het Bundesarchiv te Koblenz, de heer Stehkamper, stadsarchivaris van Keulen, en de heer Menk, stads archivaris van Nassau-Siegen; heel in het bijzonder ook een woord van welkom tot de vakverwanten uit de overheidsregistratuur, het bestuur van de S.O.D. en de ver tegenwoordiger van de Nederlandse Vakvereniging van Bedrijfsarchivarissen.6 Met de wens dat het samen zoeken in vriendschap vruchtbaar moge zijn, verklaar ik deze studiedagen voor geopend en geef het woord aan collega Fox. 6 Voordat voorzitter Pirenne op de tweede dag het woord aan de heer Dekker gaf, heette hij eerst de oud-griffier van Gelderland en lid van de Archiefraad, de heer Muller, hartelijk welkom. [326] Dames en heren, Er was eens is het klassieke begin van elk sprookje. Er was eenszal ook het begin zijn van mijn toespraak, al heeft mijn onderwerp weinig met een sprookje gemeen. Er was eens een tijd, waarin het Nederlandse archiefwezen internationaal een voor beeldige reputatie genoot. Dat was de tijd van het driemanschap Muller, Feith en Fruin. Hun Handleiding is we weten het in vele talen vertaald. Afgezien van dit driemanschap kunnen ook andere archivarissen van de oude school met ere worden vermeld: een Van Riemsdijk, een Martens van Sevenhoven. Zij waren de edele kunst van het inventariseren volgens strenge regels machtig. Die kunst dreigt meer en meer verloren te gaan. De werkstukken door de candidaten voor de middelbare en hogere archief examens ingeleverd leggen hier vaak op trieste wijze getuigenis van af. Niet alleen de exami natoren voor de Archiefleer thans mr. A. E. M. Ribberink en prof. dr. J. L. van der Gouw geven zich hier rekenschap van. De examencommissie als geheel is door dit verschijnsel met grote zorg vervuld. Ik verklap geen geheim, als ik hier meedeel, dat deze bezorgdheid aan de huidige studiedagen ten grondslag ligt. Eigen lijk zouden ze niet nodig moeten zijn. Een goede opleiding van de candidaten voor de archiefexamens zou redelijkerwijze tot goede inventarissen moeten leiden, maar in die opleiding zijn kennelijk onverhoopte leemten, die het kwaad niet kunnen opvangen of weren. Ik zal niet trachten dit verschijnsel diepgaand te analyseren. Dit zou het kader van mijn huidige voordracht te buiten gaan. Als ik de grondoor zaak van het kwaad in enkele woorden tracht weer te geven, dan zeg ik misschien wat al te ongenuanceerd: het ligt aan de mentoren. Velen hunner hebben niet meer de ware interesse voor een strenge inventarisatietechniek. Als ze deze interesse nog wel hebben, dan ontbreekt hun vaak de kennis, omdat die hunzelf ook onvol doende werd bijgebracht, of anders ontbreekt hun de tijd om zich buiten hun andere werkzaamheden intensief met de hun toevertrouwde candidaat bezig te houden. Het is een onloochenbaar feit, dat het ordenen en beschrijven van archieven een verre van gemakkelijke bezigheid is en de beginneling er in de aanvang vreemd te- 327]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1974 | | pagina 4