Vraag 18: Waarom is men in het rijksarchiefwezen niet in staat op indiceringsge- hied te presteren wat het gemeentearchief in Amsterdam wel kan? Ribberink: Ik dacht, dat het rijksarchief in Haarlem eerder gestart was met het project van de indicering van de notariële archieven dan het gemeentearchief te Amsterdam. Het is onmiskenbaar, dat het gemeentearchief van Amsterdam meer tijd en meer kans heeft gehad om de kwantiteit, nodig om dit project draaiende te houden, ter beschikking te krijgen. Eén van de grieven van de binnenkort af scheid nemende rijksarchivaris in Noord-Holland te Haarlem is dan ook geweest, dat het hem op een gegeven ogenblik van departementale zijde verboden is een dus danig groot kwantum hulpkrachten hierop in te zetten als hem kwalitatief en ook kwantitatief mogelijk was. Dergelijke hulpkrachten verlangen ook in de formatie een zekere begeleiding. Op het ogenblik lopen er zeer omvangrijke indiceerprojecten in Overijsel en Gelderland. De heer rijksarchivaris in Noord-Brabant steekt de vinger op, omdat er ook in Den Bosch op dat gebied groots werk wordt verricht. Zelf weet ik uit eigen ervaring, dat onder de rijksarchivaris Mommers op de tweede afdeling van het Algemeen Rijksarchief o.m. zeer grote groepen Marva's werkzaam zijn geweest aan indiceerwerk. Het eist nogal wat organisatie en u weet hoe het in de Staat der Nederlanden is bij het rijk bezuinigt men, de gemeente heeft toch tekorten en kijkt niet op een miljoen meer of minder. Vraag 19: Moet aan het samenstellen van de inventaris niet altijd voorrang worden gegeven boven het maken van nadere ingangen? De mening van de heer Van der Laan wordt gevraagd. Van der Laan: Dat ligt er helemaal aan over welk archief het gaat. Als ik even mag terugkeren op het stokpaardje van de notariële archieven in Amsterdam, een inventaris daarvan maken wat is dat precies. We hebben natuurlijk lijsten van de notarissen met hun protocollen en hun nummering, dus die inventaris is er. Maar daar doe je verder betrekkelijk weinig mee. Ik kan die vraag eigenlijk niet in het algemeen beantwoorden. Het hangt er helemaal van af, om welk archief het gaat. Maar ik ben er wel van overtuigd en daarin word ik gesterkt door de me ning van de heer Dekker dat wij onze inventarissen toch wel vaak te strak nemen, veel te weinig met uitweidingen op de proppen durven te komen. Pirenne: Het is inderdaad zó bij notariële archieven met een inventaris, dat zo'n index eigenlijk een noodzakelijke toelichting voor het publiek is. Inventariseren van een notarieel archief sec is niet zo moeilijk. Van der Laan: Ja, je zit direct al met een vraagstelling: iemand zoekt een testament. Hoe moet je daar achter komen? Je moet de notaris weten. Dus indicering van die notariële archieven is absoluut een noodzakelijkheid, gewoon al voor de genealo gische onderzoekingen. Maar verder ook voor de wetenschappelijke onderzoekingen. Als er bij ons op het archief iemand komt, die iets wil weten over geldhandel in de achttiende eeuw een vraagstelling uit Engeland, van Mrs. Carter met name [390] •w dan is het noodzakelijk dat je zeer uitvoerige regesten hebt, met trefwoorden en het rubriekensysteem, waaruit je dat kunt halen. Je kunt die vraag anders een voudig niet beantwoorden. Vraag 20: Wat is de mening van het forum over opname in de index van een in ventaris van namen, die wel in de bronnen maar niet in de inventaris zijn vermeld? Van der Laan: Opnemen! Dekker: Ja! Vraag 21: Het indiceren van voornamen moet niet worden afgeschaft ten gunste van patroniemen. Bij voorkeur moeten alle drie: voornamen, patroniem en achter naam worden opgenomen. Wat denkt het forum? Van der Laan: Ik heb intussen even gelegenheid gehad om na te denken over die vraag van daarnet (vraag 13) naar aanleiding van Jan, zoon van Barend Jansen, welke vraag bij deze aansluit. Misschien is het goed dat ik volledigheidshalve nog zeg, dat wij in Amsterdam drie systemen bij het indiceren van de doopboeken, van de oudste periode tot 1700, hebben toegepast. Eén systeem geeft de achternamen, d.w.z. de familienamen van de dopeling, de vader en de moeder afzonderlijk. Een tweede systeem geeft de voornaam van de vader, eventueel de moeder, die een pa- tronymicum voert. Dit laatste systeem is zoëven aangevallen. Bovendien hebben wij, zoals in mijn voordracht is vermeld, een derde systeem en daarop vergat ik daarstraks te wijzen n.l. op patronymica van vader en moeder afzonderlijk. Jan, zoon van Barend Jansz., kun je dan ook terugvinden op Jans(zoon) en bij Barend. Ik geloof dat het probleem dat daarstraks werd opgeworpen, zo helemaal is opge lost. Vraag 22: Verdient het volgens de heer Van der Laan geen aanbeveling om bij de indicering te zoeken naar een directe automatische verwerking, want die komt er toch éénmaal. Waarom wil de heer Van der Laan zijn computer pas in de volgende eeuw? Puilt zijn bewaarplaats misschien uit van de fiches? Van der Laan: Wij zijn in Amsterdam in de gelukkige omstandigheid dat we over nogal wat ruimte beschikken! Maar wat betreft die verwerking in de computer die ik in de syllabus gesteld heb in de verre toekomst, in de volgende eeuw ik geloof dat we er nauwelijks over hoeven praten. De financiële problemen van het rijk en de gemeenten zijn dermate groot, dat het voor mij vast staat dat computer verwerking in de nabije toekomst uitgesloten zal zijn, gezien het enorme voorwerk, dat nodig is voor bijv. de verwerking der negentiende eeuwse notariële archieven. We moeten het dus gewoon doen met het traditionele gebruik van de indices. Daar gaat het om. [391]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1974 | | pagina 36