Fox: Ik moet bekennen, dat ik het eigenlijk ondoenlijk vind deze vraag in het alge meen te beantwoorden. Ik meen, dat deze vraag eigenlijk pas te beantwoorden valt aan de-hand van concrete gevallen en dat voor het ene concrete geval het antwoord anders zou uitvallen dan voor het andere. Mcntink: Ik zou een nuancering willen aanbrengen in de mening, zoals die gege ven is door de heer Fox. Ik ben er erg vóór de inventaris -als u de term begrijpt zo 'schoon' mogelijk te houden; niet te belasten met N.B.'s, die in feite in het echte inventaris-gedeelte niet nodig zijn, die ook in een bijlage achter die inven taris ondergebracht kunnen worden. Dat bevordert de overzichtelijkheid, dat bevor dert dat idee van het raam, van het geraamte, van de inventaris, dat in een oogop slag zichtbaar moet zijn. Als je dat gaat belasten met een groot aantal N.B.'s en uitweidingen en specificaties, dan horen die naar mijn mening maar dat is een persoonlijke opvatting minder thuis in het inventaris-gedeelte dan wel, als u het überhaupt wil doen, in een bijlage bij die inventaris. Dekker: U weet van vorig jaar dat ik niet zo rigoreus denk over deze zaak. Ik vind, dat een inventaris helemaal niet 'vuil' wordt (om op dat 'schoon' van Mentink in te haken), wanneer er wat toelichtende N.B.'s bij komen. Het geraamte wordt be paald door de indeling en niet zo zeer door de beschrijving zelf. Het moet natuurlijk niet al te veel worden, je moet ook geen stokpaardjes gaan berijden. Maar ik vind, als je daar informatie in kwijt kunt waar de gebruiker voordeel uit kan putten, waarom zou je die dan voor jezelf houden. Zet die er even bij. Het is misschien niet orthodox, maar ik zie het gevaar niet zo, dat men door de bomen het bos niet meer zou zien. Mentink. Ik zou hier toch aan willen blijven hechten. Ik verschil dus op dit punt met de heer Dekker van mening. Ik zou niet weten waar je dan de grens zou moe ten trekken. Maar als we deze kwestie op punten zouden willen beslissen, dan moeten we concrete inventarissen ter hand nemen om exact aan te wijzen, wat nu eigenlijk wel en wat niet volgens dit criterium in zo'n inventaris past. Ik geloof, dat het geen zin heeft hierop nu in abstracto door te gaan. Vragen 10 en 11: De heer Mentink heeft het over het ontbreken van de oude orde in een archief gehad. Moet men daar dan niet naar zoeken, omdat die er in wezen toch wel kan zijn? Moet, ingeval van verbreken van een lias, niet bij de inventarisatie dit verbreken worden vermeld? Misschien bij het jaar van inventariseren of bij de naam van de inventarisator? De stelling hierover is veel te technisch, is in de groepen gezegd. Mentink: Eerst over die oude orde. In de grote meerderheid van archieven van voor 1795 is, volgens mededelingen van cursisten van de archiefschool, generlei orde van welke aard ook te onderkennen. Nu zou het kunnen zijn, dat wij elkaar in den vervolge, wanneer we inventariseren, over de aanwezigheid van een oude orde veel te weinig meedelen; wanneer bijvoorbeeld enigerlei oude orde eenvoudig niet toe pasbaar is gebleken. Hij is wel ontdekt, hij zit er ook wel in, maar hij is voor de 382 indeling van de inventaris niet toepasbaar, d.w.z. ze sluiten elkaar eigenlijk voor honderd procent uit. In dat geval zijn we natuurlijk menselijkerwijs geneigd om dan over de aanwezigheid van die oude orde niets meer te zeggen in de inleiding. Welnu, ik geloof dat wij dat moeten afwijzen. Waarom? Zelfs in het extreme geval waarin er een oude orde aanwezig was, die volstrekt niet toepasbaar was, moeten we tóch in de inleiding van die inventaris daarvan melding maken; meer nog, uit eenzetten hoe die dan in elkaar heeft gezeten. En wat is de reden daarvan? Een voudig deze: als de inventarisator dat niet doet, dan doet niemand het meer. Dan is het kennis, die verloren is gegaan en nooit meer tevoorschijn komt. U kunt mij tegenwerpen: dan draag je meer bij aan de geschiedenis van de oude administratie dan aan, om met de heer Winsemius te spreken overigens terecht het toegankelijk maken van archieven. Dat is juist, maar dat neem ik op de koop toe. Ik stel nogmaals: als wij het niet doen, doet niemand het meer. Wat die lias betreft, ik kan niet helemaal begrijpen waarom deze stelling te tech nisch is. Ik heb er mee willen weergeven, dat men tegenwoordig vaak liassen, die bij de inventarisatie aangetroffen worden, uiteenhaalt om een betere raadpleging in de studiezaal mogelijk te maken. Welnu, als we dat doen en ik acht die han delwijze terecht dan dienen we die stukken tevoren te nummeren, opdat we zien welke orde in die lias aanwezig is geweest, alvorens wij hem verbraken (met pot loodnummer links of recht boven in de hoek, dat doet er nu verder niet toe). In dier voege spreek ik dan van een 'verbroken lias'. Dat is een actieve ingreep van de inventarisator. Ik acht het in geen enkel opzicht nodig de naam van de inven tarisator daarbij te vermelden. De omschrijving 'een verbroken lias' impliceert toch, dat die lias verbroken is door de inventarisator, wiens naam op het titelblad moet worden vermeld, als het goed is. Spreken we daarentegen van 'geliasseerd geweest', dan betekent dat, dat we een aantal stukken hebben aangetroffen, die we in feite moeten beschrijven als een omslag of een pak, maar waarvan duidelijk blijkt, dat ze tot een lias behoord hebben. Overigens behoeft het niet duidelijk te zijn of de lias volledig is en evenmin of de aanwezige stukken in de oorspronkelijke volgorde van de lias liggen. Dat betekent, dat we in dat geval moeten spreken van 'gelias seerd geweest', een constatering van de inventarisator achteraf. Dit is dus mijn uitleg bij deze positie. Misschien dat u hem wat te vergaand vindt, maar ik vond het aardig om het te vermelden. Van Heel: De uitdrukking 'verbroken lias' is even passief als de uitdrukking dat het ooit een lias geweest is. Als men zegt: 'een door de inventarisator verbroken lias dat is een andere zaak; maar de uitdrukking 'verbroken lias' is passief. Mentink: Wanneer we gezamenlijk overeen zouden komen om deze termen in te voeren, dan zouden we inderdaad in de nieuwe terminologie moeten aangeven wat onder die termen wordt verstaan. Dan zijn we klaar. Pirenne: Ik stel voor, dat nu de lezingen van Van der Laan en van Dekker aan de orde gesteld worden. Vraag 12: Wat bedoelt de heer Dekker met een charterlijst? 383

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1974 | | pagina 32