gedetailleerd, maar van overgedragen Belgische archieven gebruiken wij nu, nadat we ze in 1953 gekregen hebben, nog altijd die 'minder perfecte' inventarissen, want ze zijn heel gemakkelijk om de stukken terug te vinden. En dat is de bedoeling van de inventaris. Wijffels: Ik heb gisteren iets gezegd in één zin, eerder schertsend, ik heb geen toe lichting gegeven, ik heb de zaak niet uit de doeken gedaan. Kijk, het zit namelijk zo. Ik poog zoveel mogelijk realist te zijn. We beschikken over veel te weinig per soneel, dus over veel te weinig tijd. We hebben enorm veel archieven te behandelen. We beschikken anderzijds tegenwoordig over goedkope middelen om een inven taris te verspreiden; we hebben offset druk, dat maar kost wat het papier en de offset platen kosten; verder worden de arbeidsuren door de staat betaald; als men één of twee technici heeft in de drukkerij, is men klaar. Mijn bedoeling is de vol gende: indien men dat geldt ook voor de regesten in een inventaris zo veel tijd gaat steken, dat men één fonds op drie jaar steltIk heb een geval in Brussel, een klein fonds ik zal geen namen noemen natuurlijk 1 meter negentiende eeuws archief. Het gaat om een particulier archief van een staatsman: veel corres pondentie, veel identificaties dus, enz. maar op die ene meter wordt drie jaar gewerkt voor een inventaris van zestig bladzijden! Ik kan dat niet meer aannemen. Mijn bedoeling is dus, in zo weinig mogelijk tijd, met het personeel dat ik heb, zo veel mogelijk fondsen open te stellen voor het wetenschappelijk onderzoek. Ik vind dat een archief dat, laat ons zeggen, voor 80 openstaat voor het wetenschappe lijk onderzoek, veel nut oplevert. Indien men die tijd besteedt aan perfecte inventa rissen, dan blijven al die fondsen gesloten. En ik geloof, zo veel keren 80 bij voorbeeld tien keren 80 en maar twee keer een 100 men komt aan een hoger aantal procenten. Ketelaar: Ik ben het in principe eens met de heren Smeets en Wijffels, maar ik wilde wijzen op een ander aspect, dat nog niet genoemd is. Ik zou het betreuren, dat deze opvatting ertoe zou leiden, dat men bijvoorbeeld zou afwijzen, dat in het Nederlands Archievenblad of op andere wijze wel degelijk een inventaris beoordeeld wordt aan de hand van een ideaal-type. Wanneer we dat zouden verlaten, dan ge loof ik, dat ons vak stil blijft staan op het moment dat de Handleiding is versche nen en dat er dus niet verder wordt gewerkt. Het is heel gemakkelijk om te zeggen, als er een recensie verschijnt: ja maar dat is perfectionisme. Ik geloof dat het goed is, als wij ons vak, en in het bijzonder de theorie, blijven ontwikkelen door naar dat perfectionisme te blijven streven. Pirenne: U hoort, het applaus, mijnheer Ketelaar, is niet zo groot voor het per fectionisme als voor de gemakkelijke weg de gemakkelijke weg is altijd aanlok kelijk. Ik neem aan, dat toch een middenweg wel mogelijk zal zijn, waarlangs het ideaal toch zo veel mogelijk wordt nagestreefd, maar dat het op een gegeven ogen blik de heer Wijffels signaleerde dat zo is, dat in een klein archief soms inderdaad te veel tijd geïnvesteerd wordt om het tot een inventaris te brengen. Ik wil dit punt nu afsluiten. De heer Wijffels zal zich wel verwonderd hebben afge- 380] vraagd, hoe zijn tafelrede, die hij als een humoresque onderbreking van het diner heeft beschouwd, door vele leden als een lezing is geïnterpreteerd. Vraag 7: Vindt de heer Mentink niet, dat stelling 13 vooraf behoort te gaan aan stelling 1? Mentink: Neen. Ik heb daar duidelijk onderscheid gemaakt. In het begin van mijn voordracht heb ik gezegd: 'let u op van welke vooronderstellingen ik uitga'. Een van die vooronderstellingen was, dat ik om didactische redenen die we op de archief- school als doelmatig hebben ondervonden ook met u uitga van het deel naar het geheel. Ik heb daaraan toegevoegd, dat volleerde archivarissen natuurlijk de om gekeerde volgorde toepassen; dat eerst de series beschreven worden als ze aanwezig zijn, en vervolgens het enkele stuk. Ik heb dus het didactische principe, dat op de archiefschool doelmatig is gebleken, hier ook toegepast. Ik heb dat duidelijk ge zegd, maar er aan toegevoegd, dat wij in feite, wanneer we van die archiefschool afkomen en verder gaan inventariseren, de omgekeerde volgorde nemen. Vandaar dat ik dus stelling 13 heel bewust aan het eind heb gezet en niet aan het begin. Vraag 8: De heer Mentink heeft bij verschillende groepen de indruk gewekt, dat een goed theoreticus een slecht leesbare inventaris zou maken. Wat vindt hij daar van'? Mentink: Ik geloof van niet. Sterker, ik ben een tegenovergestelde mening toege daan. Laat ik u een voorbeeld geven. Op de archiefschool hebben wij de inven tarissen van dertig kloosterarchieven bekeken, waarbij in het bijzonder gelet werd op de in die inventarissen toegepaste indelingen. Doe je dat nu, dan blijkt dat er drie a vier indelingen uit die dertig als het ware te trekken zijn, die telkens terugkeren. Alle andere zijn van die drie afgeleid en niet meer dan afgeleid; drie a vier typen. Ik noem dat dan 'modellen'. Nu zou ik beslist niet zo ver willen gaan met te stel len, dat één ervan nu ons type is, dat door de archiefschool met name zou moeten worden gecodificeerd. Verre van dat. Maar aan de andere kant, als je dertig in ventarissen van gelijksoortige archieven gaat onderzoeken, dan blijkt, proefonder vindelijk dus, dat er toch niet meer dan drie of vier typen zijn. En als we in die zin zouden doorgaan, dan geloof ik, dat zo'n modelbegrip waar ik gisteren over ge sproken heb ons van veel nut kan zijn. Ik ben dus zonder meer de tegenoverge stelde mening toegedaan. Naarmate wij dus op dit terrein, geheel langs proefonder vindelijke weg, tot de kristallisatie van modellen komen, zullen onze inventarissen beter worden. Maar wel met dien verstande, dat wij geen enkel model gaan codi ficeren en voorschrijven. Want dat was het grote punt bijv. van de richtlijnen van de Hervormde Kerk voor de indeling van haar archieven, dat daar één indeling is gegeven, die dan opgevat wordt als codex en ook zonder meer toegepast. Die rich ting zouden wij op de archiefschool zeker niet willen gaan. Vraag 9: Verdient het geen aanbeveling stukken zo eenvoudig mogelijk te beschrij ven en complicaties bij voorkeur in een N.B. of zelfs in een bijlage op te nemen? [381

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1974 | | pagina 31