laten. Er zal per kategorie bronnen, per serie worden gewerkt en de resoluties zul len zeker niet door de erfpachtoorkonden gemengd worden. Waarom kan voor een vroegere tijd niet eenzelfde werkwijze nuttig zijn? Leen-, pacht-, erfpacht- en cijnsregisters alsmede de losse oorkonden van deze zaken, kunnen in repertoria worden ondergebracht, uitgaande van het goed, met vermelding van de suksessieve bezitters en de te betalen heergewaden of geldsbedragen. Een scheiding tussen de middeleeuwen en de moderne tijd behoeft hierbij niet te worden aangebracht. Voor de cartularia, registers van uitgegane oorkonden, formulierboeken, resolutieboeken, sententieregisters etc. dienen andere toegangen te worden vervaardigd, maar ook hier zou ik er de voorkeur aan geven per serie te werken, hetzij chronologisch, zoals de samenvattingen van de sententies van de Grote Raad van Mechelen, of b.v. bij een heel oud cartularium in de volgorde van de tekst om het onderling verband tussen de oorkonden in de codex tot uiting te doen komen in de toegang. Ook de losse charters kunnen als een serie worden opgevat, waarvan.een charterlijst wordt samengesteld, chronologisch zou ik denken, al noemde ik al de mogelijkheid bepaalde soorten, zoals leenakten in de repertoria, in dat geval op de lenen, op te nemen. Natuurlijk vergt ook de vervaardiging van deze toegangen veel tijd, maar dat geldt voor ieder repertorium en voor alle indicering. Door ze echter niet meer op te vatten als verlengstukken van de inventaris, zal deze laatste kunnen verschijnen vóórdat ook de toegangen gereed zijn. Er zal geen inventaris op fiches of ge typte bladen meer hoeven blijven liggen omdat nog maar steeds de regestenlijst niet klaar is. Ten aanzien van de toegangen zelf bestaat eveneens het voordeel dat men bij gedeelten kan werken. Een repertorium op de registerreeks van graaf Willem III van Elolland kan verschijnen als men een te overzien aantal registers heeft doorgewerkt, een regestenlijst van het grafelijk archief daarentegen pas als men het hele archiefbestand heeft doorzocht, want elke nieuwe oorkonde die men vindt, ook de laatste, moet worden ingelast op de plaats waar hij chronologisch thuis hoort en dat kan in het begin zijn. Het enige nadeel en dit weegt niet op tegen de voordelen is dat men geen vermelding van andere afschriften c.q. ori ginelen kan opnemen, tenzij die reeds in vorige repertoria zijn ontleed. Nu echter de ontledingen zelf. Die kunnen van tweeërlei aard zijn: lang of kort. De archivaris en de omstandigheden dienen de keuze te bepalen. Buiten het archief kozen De Smidt en Strubbe voor de sententies van de Grote Raad een uitvoerige ontleding en ook het gemeentearchief van Amsterdam maakt uitgebreide samen vattingen van de akten in de notariële protokollen. Waarin verschillen deze Am sterdamse samenvattingen van onze klassieke regesten van de middeleeuwse oor konden? Als wij even buiten beschouwing laten, dat men er werkt per protokol en per serie en dat men zich heeft ontworsteld aan het rechtshistorische aksent van het klassieke regest, dan mag men zeggen: er is geen verschil. Sterker nog, doordat men werkt met het oog op een indicering van alle relevante gegevens in de akte, is deze samenvatting een verbeterd regest. Als ik deze ideale situatie als een reële mogelijkheid zag voor ons hele archiefwezen, dames en heren ik 370 zou mijn mond houden over het afschaffen van regesten. Maar waar in feite is deze situatie zo ideaal? Een uniek fonds want dat is het notarieel archief van Amsterdam ongetwijfeld èn een voldoend arbeidspotentieel om het werk te doen en te kontroleren en tenslotte nog te indiceren bovendien, waar elders vindt men deze kombinatie? Aan unieke fondsen ontbreekt het ook in de rijksarchieven niet, maar zo de tijd ooit aanbreekt om ze te behandelen als de Amsterdamse notarisprotokollen, dan zijn wij, dacht ik, meneer de voorzitter, dood en begraven. En in de lange tijd, die ons van het tijdstip scheidt, waarop wij alle gegevens uit een akte op een gemultipliceerd fiche of in een boek kunnen vinden, weten wij nog maar steeds niet bij benadering waar de akten over gaan. De situatie waarin de meeste archivarissen verkeren, geeft aanleiding tot een andere ontleding: tot korte aanduidingen in de vorm van de zg. kopregesten boven de in extenso afgedrukte oorkonden in oorkondenboeken, of op de manier, die Kruisheer heeft toegepast bij de openlegging van de inhoud van het papieren cartularium, LRK nr. la, in het gra felijk archief van Holland. Aanduidingen dus van een halve regel tot twee regels. Ik noemde in mijn vorige lezing de voorbeelden: Jan van Schenge verklaart in leisting te gaan; De graaf doet uitspraak in een geschil over het dijkonderhoud van Schou wen. Deze aanduidingen, die het tijdrovende van de formuleringen in de regesten ondervangen, dienen vooraf te worden gegaan door de omgerekende datum. IV Een toegang heeft niet ten doel raadpleging van het stuk overbodig te maken. Als men te werk kan gaan op de manier van het notariële fonds van Amsterdam, bereikt men op de lange duur de situatie dat de protokollen in de kast kunnen blij ven staan en alle zakelijke gegevens, die er in voorkomen, in kaartsysteem kunnen worden geraadpleegd. Afgezien van de vraag of dit uit wetenschappelijk oogpunt ideaal mag heten, is het voordeel dat de materiële staat van de stukken hierbij heeft, eveneens te bereiken door middel van fotografische procédé's. Ik blijf het van groot belang vinden dat de onderzoeker zijn gegevens ziet in de oorspronkelijke kontekst. Die mening waren ook de archivarissen, die de regesten propageerden, toegedaan. Zij hebben niet naar volledigheid gestreefd, in tegenstelling met b.v. een Berkelbach van der Sprenkel, wiens regestenlijst van de oorkonden van de Utrechtse bisschoppen van 1301 tot 1340 als een soort noodoorkondenboek moest funktio- neren. Dat wil overigens niet zeggen, dat de regesten van de archivarissen door hun wijdlopigheid niet zelden bij de argeloze gebruiker de schijn van volledigheid heb ben gewekt, zodat men meende aan de bron te kunnen voorbijgaan. Wij moeten erkennen: wij kunnen in regesten de vraagstelling van de verschillende disciplines van het historisch onderzoek niet voldoende beantwoorden, maar dan moeten we ook de schijn niet wekken. Dan is het omslachtige en tijdrovende regest ook niet nodig en kunnen we met de korte aanduiding volstaan, die verwijst naar die bron. Ook al wordt de onderzoeker dan inhoudelijk minder geboden, hij heeft er uiteindelijk toch voordeel bij, want op deze nieuwe manier kunnen in korte tijd veel meer bronnen worden ontsloten dan volgens het regestensysteem en ten tweede, hij [371

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1974 | | pagina 26