Evenals in de meeste regestenpublikaties van zijn tijd is de bladspiegel van Böhmers werk ingedeeld in enkele smalle kolommen voor de datering naar plaats en tijd en een brede voor de korte inhoud van de oorkonde met de vindplaats. De formulering is bondig. Ik geef enkele voorbeelden: (Friedrich I) nimmt den Grafen Albert von Prato in seinem Schutz und restituirt ihm verschiedene Güter; (dez.) beurkundet, dass nach Spruch des Fürstenrathes die Burgensen von Duisburg von dem durch den Bischof von Utrecht indebite ihnen abgedrungenen Zoll freigesprochen worden, und bestatigt ihnen die völlige Zollfreiheit im Utrechter Land. Diplomatische aan tekeningen ontbreken vrijwel, maar in zijn latere publikaties geeft Böhmer soms toe lichtende notities op de oorkondentekst uit de verhalende en andere bronnen. Deze aantekeningen nemen in de Neubearbeitungen van Böhmers werk door Ficker, Mühlbacher, Lechner en anderen zo'n grote plaats in dat men wel een goed over zicht krijgt van alle gedragingen van de vorst, hetgeen van groot historisch belang is, maar waarbij de regesten zelf totaal worden overwoekerd. Door deze eigen traditie zijn de voortzettingen van Böhmer voor de ontwikkeling van het regest ten onzent van minder belang. Interessanter zijn de Regesten zur Geschichte der Markgrafen und Herzoge Oesterreichs aus dem Hause Babenberg, die in 1850 verschenen van de hand van Von Meiller. Ik zou uit die tijd ook andere voorbeelden kunnen ne men, maar ik kies het werk van een archivaris, nog wel van het K. K. Haus- Hof und Staatsarchiv te Wenen. De regesten zijn uitvoeriger dan de oorspronkelijke van Böhmer en in de tekst worden enkele kerngedeelten in de bewoordingen van de oorkonde overgenomen, hetzelfde gebeurt met de volledige getuigenlijst en da tum. Bij ieder regest wordt in kleiner lettertype melding gemaakt van de zegels, de vindplaats en de eventuele druk. Dergelijke inlassen in de bewoording van de oor konde van kerngedeelten van dispositio en narratio komen we ook later tegen in ge renommeerde regestenboeken als de latijnse van Potthast en Jaffé van de pauselijke oorkonden. Daar wordt bovendien steeds de aanhef van de oorkonden vermeld: Quod sicut ex; Cum ab illis; Gravem dilecti fillii, etc., hetgeen Brom voor Utrecht navolgde, zonder het nut daarvan aan te tonen. Voor de buitenlandse regesten in het algemeen geldt: de diplomatische aantekenin gen (van zegels, ondertekeningen, dorsalen, interpolaties) nemen toe en worden kwalitatief beter; de vrijheid in de formulering blijft: er zijn korte regesten, zowel als lange mèt inlassen en zonder, maar wel begint het regest steeds met de oorkon- der en geeft vervolgens de rechthandeling of het rechtsfeit weer, zonder het stuk zelf aan te duiden. Böhmer gebruikte aanvankelijk nog door elkaar: A nimmt das Kloster in seinem Schutz en Schutzbrief für das KlosterDezelfde tweeslach tigheid treffen we aan in de chronologische tafels van de Nederlandse archivarissen, hoewel er ook zijn die konsekwent óf van de stukken uitgaan óf van de rechtshan deling. Nog Vermeulen en aanvankelijk zelfs Muller zijn herhaaldelijk te betrappen op inkonsekwenties in dit opzicht. De Handleiding schiep hier duidelijkheid in 76. Voor het overige schreven Mullers Programma en de Handleiding ten aanzien van de vorm van het regest niet eens zoveel voor: het moest uitvoeriger zijn dan de be schrijving in de inventaris als voorschrift nogal merkwaardig! de eigennamen 366] moesten worden opgenomen in de spelling van het stuk, de datum moest zowel in de oorspronkelijke bewoording als in omgerekende vorm worden opgegeven en de zegels dienden te worden vermeld, tenzij aldus het Programma er te veel waren. De Handleiding heeft een groot sukses gekend in het buitenland, behalve de para grafen over het regest. Zij werden niet nagevolgd. Een Italiaanse archivaris ging deze Nederlandse bepalingen zelfs te lijf zijn naam was dan ook Cassanova en noemde het onrealistisch te menen op zulk een omslachtige wijze het massale aantal oorkonden de baas te kunnen. In de Nederlandse praktijk werd de Handleiding, mede door het gezag dat de auteurs genoten, in haar geheel gekanoniseerd tot de bijbel der archivarissen en wie het waagde daar een tittel of jota af te doen, kwam bij de recensenten van het Archievenblad in de geur van ketterij. De orthodoxe exegeten bepaalden ten aanzien van het regest dat afbeeldingen en randschriften van zegels onvermeld konden blijven, evenals de wijze van bezegeling, maar dat de kleur van de was niet mocht ontbreken, dat niet de normale aanduiding origineel gebruikt diende te worden, maar oorspronkelijk, afgekort tot oorspr., dat een zegel niet beschadigd was, maar geschonden, dat bij een transfix de woorden waardoor deze gestoken is behoorden te worden neergeschreven, dat een notaris altijd instru menteerde en dat men vooral niet moest zeggen bisschop van Utrecht als er stond bisschop te Utrecht, schepenen van Leiden als er stond schepenen in Leiden. En dan die ene zin! Kunt U zich de tevredenheid van de archivaris voorstellen, als hij de rechtshandeling van een klein geschreven notariële oorkonde ik bedoel instrument van 90 bij 80 cm na vijf dagen arbeid had gekomprimeerd in één vreselijke zin van een halve bladzij met talrijke bij- en tussenzinnen, onverstaanbaar maar grammatikaal korrekt? Meneer de voorzitter ik ben gekomen bij mijn kritiek op het maken van regesten, zoals dat in Nederland in ons vak gepraktiseerd werd en nog wordt. Enkele elemen ten van mijn kritiek zijn al 40 jaar geleden naar voren gebracht door Heeringa, zij het minder rigoreus. Puntsgewijs en met uitvoerige toelichtingen ik heb deze methode geleerd uit de Handleiding zal ik in het laatste deel van mijn exposé enkele kritische notities plaatsen bij het regestenwerk van de archivaris en zij het schuchter de aandacht vestigen op alternatieve mogelijkheden. I Het samenstellen van een regestenlijst is zeer tijdrovend Evenals de oorkondenboeken heeft men de regestenlijsten in principe beperkt zij het hier en daar met forse uitlopen tot de middeleeuwen. Na de ontkoppeling van Mullers oorkondenboekprojekt was hiervoor een rechtvaardiging nodig en men vond die in de stelling dat middeleeuwse teksten vanwege hun geringere aantal re latief belangrijker waren dan 16e tot 18e eeuwse. Een vooral voor een archivaris uiterst subjectieve mening. De werkelijke r'sden was natuurlijk dat het ondoenlijk 367]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1974 | | pagina 24