Amsterdam 1553-1811. De ondertrouwregisters 1578-1811, nog voorafgegaan door trouwregisters 1565-1578, werden geïndiceerd op de namen van de bruidegoms, bruiden, eerdere man of eerdere vrouw; dus elke akte is te vinden op twee, soms op drie of vier namen, ondergebracht op de familienamen of de patroniemen, die door elkaar zijn gealfabetiseerd. De fiches, 1.446.000 stuks, bevatten steeds deze twee, drie of vier namen, met de datum, de aanduiding kerk of pui en een verwijzing, geen andere gegevens uit de akte. Ze zijn in tijdvakken van een halve eeuw bijeenge bonden in totaal 5260 bandjes. De moderne index op de doopregisters van alle ge zindten 1564-1700, waarin ruim miljoen dopelingen voorkomen de periode 1700-1811 was reeds 50 jaar geleden geklapperd omvat ruim IJV2 miljoen fiches in 5860 bandjes. Deze index is verdeeld in tijdvakken van 10 jaar, op het éne tijdvak tot 1600 na, en bestaat uit drie onderdelen: 1. op familienaam van de dopeling, de vader en de moeder afzonderlijk; 2. op de voornaam van de vader, eventueel de moeder, die een patronymicum voert, en onder deze naam verder gealfabetiseerd op de naam van de dopeling; bijv. Annetje, dochter van Barent Dirxs., te zoeken onder Barents. - Annetje; 3. op patronymica van vader èn moeder afzonderlijk, bijv. Dircxs. - Barent; Adriaens. - Belitje; hebben nu de ouders in een bepaalde periode van 10 jaar vijf kinderen laten dopen, dan vindt men onder de naam van vader èn moeder achter elkaar de fiches met deze dopelingen, zodat een overzicht van een bepaald gezin in deze periode kan worden verkregen. De begraafboeken 1553-1700 zijn geïndiceerd op patronymica en op familienamen in twee afzonderlijke series. In beide zijn de fiches verdeeld in twee tijdvakken, vóór en na 1650, terwijl op elk fiche de naam van de begravene, datum, begraafplaats en de verwijzing wordt ver meld. Dit is eveneens het geval met de éne index op het begraven 1700-1811, waarin de fiches in perioden van 10 jaar zijn ingebonden. Wanneer nu, zoals boven geschetst, één akte onder verschillende ingangen kan worden teruggevonden, zijn de fiches steeds identiek, zodat bijv. in de doopindices steeds de namen van de ouders en van de dopeling met de datum, de kerk en de verwijzing voorkomen. Van de ondertrouwakten werden ook fiches van beroepen, die in de registers tot 1715 werden genoteerd, en van de herkomstplaatsen vervaardigd. Van belangrijke herkomstplaatsen of -landen worden de aantallen bruidegoms en bruiden en gege vens als beroepen, leeftijd der partijen bij eerste huwelijk, alfabetisme en godsdienst ten behoeve van het historisch-demografisch onderzoek statistisch bewerkt. Immi gratie is voor Amsterdam een belangrijk object van onderzoek: 53.6 van het to taal aantal ondertrouwden 1581-1810 (928.104 personen) was niet in Amsterdam geboren. Veel voorwerk voor deze demografische onderzoekingen kan tegelijk met het indiceren der namen worden verricht. Op deze wijze werden tot nu toe bewerkt: Amsterdam zelf, de provincies Noord- en Zuid-Holland, Friesland en Gelderland, buiten ons land Oost-Friesland en Neder-Saksen, Sleeswijk-Holstein, de drie Scan dinavische landen, binnen deze landen of gebieden op plaatsnamen, en o.a. de ste den Bremen, Hamburg en Lübeck. Ook worden lijsten gemaakt van plaatsnamen in ondertrouwakten en notariële akten met de talrijke spellingsvarianten, waarbij veel aandacht wordt besteed aan de identificering van oude schrijfwijzen, zoals Luijckstadt voor Glückstadt. 358 Andere voorbeelden van indiceringsprojecten in Amsterdam zijn: de naamindice- ring van de boedelpapieren van een tweetal weeshuizen, de besnijdenisregisters, de naam- en beroepenindicering van onderdelen van het archief van de Desolate Boe delskamer, de indicering van bedrijven voorkomende in de kwijtscheldingen (trans porten) van de eerste helft van de 18e eeuw, en de naamindicering van de 29 inbrengregisters van de Weeskamer 1468-1656. Dit laatste werd overigens niet in dienstverband verricht, maar door een vaste bezoeker, ir. J. G. Kam, die zich ook verdienstelijk maakte door zijn uitvoerige regesten van de middeleeuwse charters van Amsterdam tot in de 16e eeuw, die hij van indices op persoonsnamen en op topografische aanduidingen voorzag. Thans wordt ook nog gewerkt aan het klapperen van de 31 poorterboeken 1655- 1811, waarbij van elke poorterinschrijving worden genoteerd de naam van de nieu we poorter, zijn beroep, herkomst, echtgenote en schoonvader met diens beroep, welke laatste twee vermeldingen van belang zijn bij het behuwd-poorterschap. Elk van deze zes gegevens van een poorterinschrijving vormt een ingang, zodat van elke inschrijving zes fiches worden vervaardigd, elk met deze zes gegevens, zij het in verschillende volgorde. Tot slot nog dit: informatie over de vorderingen van de indiceringswerkzaamheden, die u van mij zoudt kunnen verwachten, is moeilijk te verstrekken; de groep van ca. 10 indiceerders van de poorterboeken verricht nl. ook bovenvermelde statistische bewerkingen, terwijl de ca. 10 indiceerders van de notariële archieven niet, zoals gezegd, systematisch een tijdvak of een notaris afwerken. Bovendien gaat veel tijd zitten in typen, alfabetiseren en inzetten der fiches en dient men rekening te houden met verloop en inwerkperiodes. Een aantal van 190.000 fiches, in 1972 na vier jaar werken bereikt bij het indiceren van 8 poorterboeken, en een gemiddelde van 43.000 fiches per jaar voor het maken van notariële regesten zegt dus niet zoveel. Wel is de conclusie dat over veel arbeidskrachten moet kunnen worden beschikt, wil men aan een groot project beginnen, maar dit is natuurlijk niets nieuws. Laten we evenwel een einde maken aan de alleenheerschappij van de persoonsnamenindex ten gunste van de zoveel moeilijkere zaakindicering en laten we ons bij de keuze van wat geïndiceerd moet worden niet uitsluitend laten leiden door het belang van de locaal-historische gegevens. 359

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1974 | | pagina 20