1920) 24 heeft op het verschijnsel bureaucratie gewezen; een verschijnsel dat ons,
d.m.v. instructies e.d. in staat stelt zonder kennisneming nog van enig ander
stuk uit het archief een indruk te krijgen van de soort bemoeiingen van een
overheidsinstantie met wat al onderwerpen en zaken; ook hoe die reeksen bemoei
ingen lopend van zeer actief tot zeer passief en alle vormen daartussen in
een bureauorganisatie kunnen zijn verdeeld. In de 19e en 20e eeuw komt daar
tevens bij bestudering van (gedrukte) handelingen, publicatiebladen, jaarlijkse ver
slagen (bv. over onderwijs, armwezen, koloniën, openbare werken), bestuursver-
slagen (van provincies en gemeenten) en statistieken.
Zo zijn er een groot aantal handelingen en studies 25 die men vooraf kan uitvoeren
alvorens tot beschrijving van archivalia over te (kunnen) gaan. Daartoe behoort
ook de gebruikmaking c.q. opstelling van 'structurerende' elementen (bv. de gene
alogie van een familie bij inventarisatie van een familiearchief).
Om nog iets concreter te worden:
De organisatie van het leven van een r.k. parochie bv. zou men, zonder de inhoud
van welk stuk uit het parochiearchief ook te kennen toch naar analogie in
algemene trekken kunnen tekenen. Daaruit kan de wetenschap resulteren dat die
organisatie van het parochiële leven aanleiding kan geven tot de indeling in drie
hoofdgroepen nl. het archief van de pastoor, het archief van het kerkbestuur, de
archieven van de broederschappen;2» kan ook aanleiding geven tot een veel ver
der uitgewerkt model.
24 Voor een goed overzicht van het werk van Weber:
E. Tellegen, Max Weber, in: Intermediair, 9e jg. 20 (25 mei 1973) 7-13. Tellegen noemt
als typische kenmerken van de bureaucratie (p. 9):
1 Het bestaan van duidelijk omschreven competenties,
2 Een hiërarchische ordening van de verschillende functies,
3 Schriftelijke documentatie van de besluitvorming,
4 Scheiding van ambtelijke werkzaamheden en privé-bestaan,
5 Het werk neemt de volledige arbeidskracht in beslag.
Het is niet een nevenfunctie,
6 Er is vakscholing vereist,
7 De taakvervulling geschiedt volgens vaste regels.
Zie ook de bij Tellegen genoemde litteratuur:
Max Weber, Wirtschaft und Gesellschaft; meest recente uitgave verzorgd door J. Win-
ckelmann, 1972.
voor het begrip bureaucratie:
Max Weber, Gezag en bureaucratie. Een selectie uit Wirtschaft und Gesellschaft. Univer
sitaire Pers Rotterdam, 1972.
Zie ook: A. C. Zijderveld, Institutionalisering, Hilversum 1966.
25 b.v. S. J. Fockema Andreae, De kerk op wereldlijk terrein onder de Republiek, in:
Ned. Archief voor kerkgeschiedenis, nieuwe serie, 39e deel, p. 146-157.
215 J. A. M. Hoekx, Inventaris van het archief der parochie Bokhoven, z.p. 1969, p. 7.
Zie ook. Carel Bloemen, Handleiding voor de inrichting en het beheer van de registratuur,
Groningen 1957, Hoofdstuk VI: Grondslagen van de organisatie; hoofdstuk VII; Grond
vormen van de organisatie.
346
Dat is het model, opgebouwd door wetenschap van buiten of althans grotendeels
buiten het eigenlijke archief om. Dat model kan naar bevind van zaken in ons
geval: tijdens de inventarisatiearbeid worden bijgesteld, ja zelfs weggegooid. Het
gaf echter in eerste instantie wel richting.
De Handleiding sprak in 57 uit: 'eerst de ondervinding zal ons kunnen leeren,
welke volgorde de meeste gewenschte is'.27
Mej. Kersbergen sprak in 1950 uit: 'Ik zou in onze Handleiding uitsluitend de
'Grundfragen' der archivistiek behandeld willen zien. Daarnaast zou een serie mo
nografieën moeten verschijnen, die met voorbeelden uit en verwijzingen naar
model-inventarissen meer leiding zou kunnen geven bij de ordening der onderschei
den archieven, dan men van een algemeen handboek verwachten mag'.28
Daarbij kan ik mij van harte aansluiten; meer nog: we proberen in de vorm van
werkopdrachten voor de cursisten al enige jaren op de archiefschool inleiding
en indeling van soortgelijke archieven te vergelijken. De tijd is nu rijp, waar het
materiaal zich gaat opstapelen, tot bestudering van afzonderlijke soorten archieven
over te gaan. Of de resultaten van die studie nu in de vorm van monografieën of
anderszins naar buiten gebracht moeten worden is een kwestie van secundair
belang.
'Te gedetailleerde voorschriften zo is geschreven slaan ons met onvrucht
baarheid'.29 Dat is zeker waar. Het komt er dus op aan, zoals bijna altijd, het juiste
midden te vinden.
Dat moet zeker mogelijk zijn: enerzijds is inventariseren geen wiskunde, anderzijds
bestaan er, bij nader toezien, toch ook zeker niet zoveel indelingen als er archiva
rissen zijn. Men kan niet zelden de verschenen inventarissen van bepaalde soor
ten archieven, wat de indeling betreft, tot enkele hoofdtypen terugvoeren. Doen we
dat systematisch, dan zouden we die hoofdtypen als alternatieve modellen kunnen
gebruiken bij onze toekomstige inventarisatiearbeid.29 Modellen, het zij herhaald,
die aan het te bewerken archief worden aangepast, niet andersom!
Een heel ander probleem doet zich voor wanneer uit bepaalde archieven zeer veel
bescheiden vernietigd kunnen worden. Wanneer dat het geval is zou het noodza-
27 Handleiding p. 102.
28 A. Th. C. Kersbergen, (bespr. van) G. 't Hart, Historische beschrijving der Vrije en
Hoge Heerlijkheid van Heenvliet1949, in: N.A.B., 54e jg. (1949-1950) p. 90-91.
29 N.A.B., 51e jg. (1946-1947) p. 9, daar geciteerd: N.A.B. 20e jg. (1911-1912) p
169- 184.
30 S. J. Fockema Andreae, Rijnlandsche Dorpsheeren en hunne Archieven, in: N.A.B.,
45e jg. (1937-1938) p. 41-60.
Zie ook: M. P. van Buijtenen, (Bespr. van) C. Th. Kokke, Inventaris van het archief der
gemeente St. Michiels Gestel, Boxtel 1949, in: N.A.B., 56e jg. (1951-1952) p. 36-38,
m.n. p. 37.
De indeling van de oude rechterlijke archieven in N. Brabant is op 1 dec. 1971 nader
vastgesteld en vastgelegd in een schema.
347]