genoemde instelling. Hij beschrijft ze in het eerste hoofdstuk van de inventaris. Een tweede probleem vormde het klooster Mariëndonk te Elshout bij Heusden, dat in 1443 van Mariënkroon werd afgesplitst en er in 1588 weer mee werd ver enigd. Er zijn meer van zulke gevallen. De beroemde Cisterciënserabdij Ten Duinen te Koksijde, gesticht in 1128, had een dochterabdij Ter Doest, gesticht in 1175. In de tweede helft van de 16e eeuw werden beide abdijen samengevoegd, of liever: werd Ter Doest bij Ten Duinen ingelijfd, en na deze inlijving bestond Ten Duinen nog ruim twee eeuwen, tot de Eranse revolutie. Dit laatste in tegenstelling met de Heusdense kloosters, waar de samenvoeging eigenlijk het begin van het einde be tekende. Na 25 jaar is het definitief gedaan. Het herkomstbeginsel leert dat de oude orde van het archief door de inventarisator gerekonstrueerd moet worden. Welke oude orde? Hoe te handelen als een organi satie en een administratie in de loop van hun bestaan ingrijpende wijzigingen on dergaan? Voor dit probleem, waarop, dacht ik, tot nu toe te weinig aandacht is gevestigd, stond Van Bavel. Hij heeft de laatste orde gekozen. De toestand van de laatste 25 jaar van het bestaan van het klooster was voor hem beslissend, en dus gaat hij uit van één archief. Hij heeft de stukken van beide kloosters in de tijd van hun gescheiden bestaan verreweg de belangrijkste periode vermengd en aangegeven welke van de twee instellingen ze betreffen. Zo vindt men bv. achter de beschrijving van de stukken met betrekking tot het goederenbezit te Baardwijk (nrs. 133-152) 12 maal tussen haakjes: Mariëndonk en 8 maal: Mariënkroon. De gebruiker ondervindt dus van Van Bavels keuze geen hinder. Toch aarzel ik Van Bavel in zijn keuze te volgen. Van verreweg de meeste stukken kon hij bepalen uit welk archief zij afkomstig waren. Ik geloof dat ik dan ook twee archieven zou hebben gerekonstrueerd, nl. van Mariënkroon van 1384 met inbegrip van de stukken van Nieuw-Mariëndaal tot 1611 (1634) en van Mariëndonk van 1443 tot 1588, met verwijzingen over en weer in de inventaris. Zelfs in het geval Ten Duinen, dat ik beter ken, zou ik ondanks het feit dat de samenvoeging daar een veel zwaarder stempel op de archiefvorming heeft gedrukt, zo handelen. In ge vallen .van kombinatie van kerkelijke gemeenten, waterschapskoncentraties en ge meentelijke herindelingen gaan wij toch ook niet uit van de toestand die ontstaan is na de samenvoeging? De indeling van Van Bavels inventaris geeft niet veel aanleiding tot opmerkingen. Na 'kloosters in het algemeen' volgen de hoofdstukken "betrekkingen met kerkelijke overheden', 'betrekkingen met wereldlijke overheden' en 'regelingen van interne aangelegenheden'. Dit lijkt mij juist. Maar waarom 'stukken betreffende prioren (vóór 'beheer van de goederen') en 'brieven aan prioren' (na 'beheer van de goede ren') gescheiden zijn begrijp ik niet, evenmin als waarom het 'obituarium van Mariëndonk' en de 'oude inventaris van Mariëndonk' twee zelfstandige hoofd stukken uitmaken en dus in de indeling op eenzelfde lijn staan als bv. 'beheer van de goederen'. Over het onderbrengen van stukken in een bepaald hoofdstuk kan men een enkele maal met de auteur van mening verschillen, zoals t.a.v. de nrs. 66-68 en 70, die als partikuliere stukken waarvan de relatie met de kloosters on- bekend is, mijns inziens niet onder de 'regelingen van interne aangelegenheden' [300] mogen geplaatst worden. Bij de beschrijving zelf valt het gebruik van de aan duidingen 'eigendomsbewijs' en 'aankomsttitel' op. Het is mij niet geheel duidelijk of Van Bavel deze woorden als synoniemen opvat of wat anders het verschil tussen beide uitmaakt. Zou het toch maar niet beter zijn 'akte van verkoop' e.d. te ge bruiken, zoals hij ook spreekt van 'testament', terwijl voor een klooster een testa ment toch evenzeer een eigendomsbewijs of aankomsttitel is? Onder nr. 38 wordt een pauselijke bul een algemeen privilege voor de Cisterciënsers beschreven uit 1245, bewaard in e entranssumpt uit 1502. Dit is de reden waarom op de titel pagina van de inventaris als beginjaar 1245 prijkt, terwijl de kloosters toch pas veel later gesticht zijn. Zoiets ziet men vaak, maar ik vraag mij af of het juist is. Verschillende kapittelarchieven in Utrecht zouden dan in de 8e eeuw aanvangen, terwijl van hun chartrier geen enkel stuk ouder dan de 12e eeuw bewaard is. Een ander punt waarover de archiefideologen zich misschien eens zouden kunnen be raden is het gebruik van vreemde woorden. Hoever mag men daarbij gaan? In Van Bavels inventaris zijn dat uiteraard latijnse als pater-abbas, generale definito- rium, conservatores en iudices, commissarius in causis, subexecutor, deservitor, enz. Wordt de inventaris niet nodeloos moeilijk gemaakt door tonsura, clerici en dergelijke woorden onvertaald te laten, en waarom Belgium gehandhaafd, dat in vertaling de Nederlanden betekent, zodat verwarring mogelijk is? Ook schrijfwijzen als Godert Willem Papensznszn zou ik willen vermijden. Het lijkt wel Pools! De regestenlijst van Van Bavel is van het klassieke type. Alle eigennamen in de oorspronkelijke spelling, ook de telkens weerkerende zoals Mariënkroon en Mariën donk, en de regesten bestaan uit één zin. De meeste zijn voor leken begrijpelijk, maar er zijn toch ook wel hele moeilijke passages in, zoals bv. in regest nr 1965: dat op deze datum de evicteur gecompareerd is en te beurde en verbueten ge steld heeft en heeft ingezet op 84 gulden met alle gerechtskosten, evictiekosten en achterstallige cijns Naast de regestenlijst heeft Van Bavel in de bijlagen VII, VIII, X en XI nog inhoudsopgaven van enkele belangrijke cartularia en registers verstrekt, zodat met het onderling verband tussen de akten kan bestuderen. Zo'n luxe werkwijze kan men zich slechts ten aanzien van kleine archieven veroorloven. Voor grotere zou een dergelijke inhoudsopgave de voorkeur boven regesten ver dienen. De indices, die een kleine 100 blz. in twee kolommen beslaan, betreffen klooster lingen, andere personen en plaatsen. Ik geef altijd de voorkeur aan één index van persoons- en plaatsnamen, maar dat is subjektief. Niet prettig zijn verwijzingen van détails naar grotere eenheden, zoals: Montjoye (B), zie Brabant (thesaurier), en Hondschoote (B), zie Brabant (stadhouder), waarbij dan toch nog even dient te worden opgemerkt dat Montjoye (thans Monschau) niet in België maar in West- Duitsland ligt en Hondschoote evenmin in België maar in Frankrijk. Ik ben nu aan het vlooien vangen en dat was mijn bedoeling niet. Van Bavel heeft een prima inventaris geleverd, waarop hij met recht trots mag zijn. Hoe meer ik dit hoogstaand wetenschappelijk werk heb bestudeerd, des te minder duidelijk werd voor mij de karnavaleske presentatie van dit werk te 's-Hertogenbosch op [301

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1973 | | pagina 31