uit het stadsarchief Siegen, die niet in het Siegener Urkundenbuch, dat tot en met 1500 loopt, waren opgenomen. De opvolger van Kruse, Dr. Wilhelm Güthling, liet door zijn medewerker Friedhelm Menk dit werk voor publicatie persklaar maken en voortzetten, zodat het stadsarchief van Siegen in 1968 een boek van meer dan twee honderd bladzijden kon uitgeven op naam van F. Menk: 'Die nach- mittelalterlichen Pergamenturkunden im Stadtarchiv Siegen', een verzameling van 364 regesten lopend van 1502-1805. Deze publicatie is ook voor Nederland van enig belang met het oog op de titulatuur van graven en later vorsten van Nassau (-Siegen) en hun Noord- en Zuidnederlandse heerlijkheden. Toen Güthling twee jaren geleden plotseling overleed (hij was kort tevoren met pensioen gegaan), had hij vaak het Koninklijk Huis-Archief bezocht en zowel in het tijdschrift 'Siegerland' als in de lokale pers van Siegen, Dillenburg en omgeving veel publicaties aan de oude Nassause residentie gewijd en ook oude uitgaven en kaarten herdrukt. Zijn medewerker Menk volgde hem daarna op als stadsarchivaris, nadat ook hij herhaaldelijk in het Koninklijk Huis-Archief onderzoekingen had verricht, als vrucht waarvan nog in 1971, toen Güthling nog in functie was, door de Forschungs- stelle Siegerland onder zijn leiding was uitgegeven het in hoofde dezes vermeld werk van 112 pp. Güthling wees er in zijn inleiding op, dat deze documenten in de voorgaande eeuw nauwelijks toegankelijk geweest waren, met uitzondering van stukken die licht verspreid hadden over de geboorte van Peter Paul Rubens in 1577 in Siegen. Menk heeft de Siegense bestanddelen uit het Koninklijk Huis-Archief volledig in zijn boek opgenomen in de vorm van regest of inventarisnummer, maar uit de oude inventarissen van andere Nassause territoria als b.v. Nassau-Hadamar nog slechts een keuze kunnen doen voor zover Siegen in het geding was. Aldus zijn met vermelding van de huidige vindplaatsen (soms ook met het vroegere nummer uit het Alte Dillenburger Archiv) niet chronologisch geordende lijsten van documenten ontstaan lopend van 1553-1808 (de laatste betreffende de bouw van het Haagse Mauritshuis). Deze inhoudsopgaven van Menk hebben o.a. be trekking op geboorten, huwelijken en sterfgevallen van leden van het Huis Nassau, die in de tot nu toe gedrukte genealogieën nog onvoldoende bekend zijn. Merkwaardig is dat de katholieke Graaf Jan de VlIIste, 'de Jongere', van Nassau- Siegen in 1625 de titel voert van Baron van Breda (hoewel hij niet van Willem 1 afstamde) en dat zijn kleinzoon Willem Hyacinth, die na de dood van Willem III in 1702 hemel en aarde bewoog om als souverein Vorst van het prinsdom Oranje erkend te worden, zich noemde 'Fiirst zu Oranien und Nassau-Siegen', terwijl zijn in 1703 overleden veertienjarige zoon verschijnt als 'Erb-Prinz und Fürst zu Nassau- Siegen, Comte de Chalon' (dit laatste i.v.m. de aanspraken op Orange). Opvallend is het verder dat in de zeventiende en achttiende eeuw alle de zonen en dochters van een Fürst zu Nassau-Siegen, welke kinderen dan niet regerend zijn, de titel voeren van Fürst(in) en niet Prinz(essin), zoals wij dat na de ondergang van het Heilige Roomse Rijk in de negentiende eeuw gewend zijn. Uit dit zo nuttige boek, dat onze kennis van bepaald niet alleen de dynastieke ge- [298] schiedenis kan vermeerderen, blijkt dat men in 1802 het Unteres Schlosz in Siegen als tijdelijke residentie van Prins Willen V wilde inrichten, die toen in de balling schap verbleef op het voorvaderlijk slot Oranienstein bij Diez. J. Steur H. van Bavel, Inventaris van het archief van de Heusdense Cisterciënser- kloosters Mariënkroon en Mariëndonk, 1245-1631, 4 delen, 's-Hertogen- bosch 1972 (Rijksarchief in Noord-Brabant, Inventarisreeks nr 10), XXXVIII en 770 blz-, 18 fotobladen met 21 afbeeldingen. De publikatie van een inventaris als deze is een felicitatie waard. H. van Bavel O. Praem., archivaris van de Norbertijnerabdij van Berne te Heeswijk - Dinther, heeft er met de nodige tussenpozen gedurende 10 jaar aan gewerkt. Het resultaat is een inventaris die uiterlijk aan alle vereisten voldoet: een uitvoerige en geleerde inleiding, de eigenlijke inventaris, die het archief onder 720 nrs. beschrijft, een regestenlijst van bijna 2000 nrs., diverse bijlagen en tenslotte uitgebreide indices van persoons- en plaatsnamen. Nu kan een inventaris uitwendig zeer verzorgd zijn maar desondanks niet aan zijn doel beantwoorden. Gelukkig geldt dit niet voor de onderhavige. De gebruiker wordt hier een wegwijzer geboden waardoor hij in het archief kan vinden wat hij zoekt. Het doel dat de inventaris beoogt is daarmee bereikt en de inventaris is geslaagd! Het is goed dit duidelijk voor ogen te houden als ik hierna wat dieper op de methode van inventarisatie inga en hier en daar met de auteur van mening blijk te verschillen. De inleiding is helder en geeft in juiste dosering alles wat wij over de kloosters moeten weten om de inventaris goed te kunnen gebruiken. Van Bavel laat zien dat hij deskundig is en dat hij het weinige, dat hij ons voorlegt, geput heeft uit een grote kennis over kerkelijke instellingen in het algemeen en over de Heusdense kloosters in het bijzonder. Een eerste probleem dat zich voordeed met betrekking tot de stichting en dat van invloed was op de inventarisatie bestond hierin dat zich in het archief van Mariënkroon te Heusden (gesticht 1384) stukken bevonden, daterend van voor de stichting en bestemd voor het Cisterciënserinnenklooster Nieuw-Mariëndaal te Heesbeen. Dit klooster bleek niet levensvatbaar en is eigen lijk in de nasleep van zijn oprichting blijven steken, al heeft er korte tijd een kom- muniteit van zusters bestaan en is het klooster zelfs in de orde van Citeaux opge nomen, zij het overigens na zijn feitelijke opheffing. De stichting van het mannen klooster Mariënkroon is een hernieuwde poging om Cisterciënser-kloosterleven te vestigen in het Heusdense, met gebruikmaking van de reeds aan het mislukte vrouwenklooster verleende faciliteiten. Terecht mijns inziens spreekt Van Bavel niet van een afzonderlijk archief van Nieuw-Mariëndaal, maar beschouwt hij de stukken, die op dit klooster betrekking hebben als een soort retroakten bij de stichtingsakte van Mariënkroon en brengt hij ze onder in het archief van laatst- [299]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1973 | | pagina 30