lid. Archiefwet 1962). Voorts kan aan de Archiefwet 1962 een beperkt
recht tot auteursrechtelijk openbaarmaken (nl. uitlening van archiefbe
scheiden, artikel 7, derde lid, Archiefwet 1962) ontleend worden. Zo zien
we dat, behalve de in de Auteurswet 1912 zelf genoemde beperkingen
van het auteursrecht, ook artikel 7 van de Archiefwet 1962 beperkingen
van het auteursrecht schept. Hierin kan een toepassing gezien worden
van de adagia 'Lex posterior derogat legi priori' en 'Lex specialis derogat
legi generali': de jongere Archiefwet 1918 Stb. 578 en de Archiefwet
1962 gaan voor de oudere Auteurswet 1912, de bijzondere archiefwet
gaat voor de algemenere auteurswet.4
Eventueel kan men, in plaats van deze redenering, ook in de Auteurswet
1912 zelf een aanknopingspunt vinden om de uit artikel 7 van de Archief
wet 1962 voortvloeiende rechten ook auteursrechtelijk als aanvaardbaar
te beschouwen. Men neemt dan aan dat indien de rechthebbende op
het auteursrecht dezelfde is als degene (overheidsorgaan of particulier)
die voor de overbrenging naar de archiefbewaarplaats zorgdraagt deze
een stilzwijgende licentie tot de door artikel 7 van de Archiefwet 1962
toegelaten handelingen ten aanzien van het overgebrachte werk verleent.5
2.4.2. Bij de overbrenging naar de archiefbewaarplaats kan de openbaarheid
van de bescheiden beperkt worden. Niet zonder meer betekent be
perking van de openbaarheid dat de in 2.4.1. als eerste gegeven redene
ring niet meer opgaat, m.a.w. dat het auteursrecht dan geldt zonder de uit
artikel 7 van de Archiefwet 1962 voortvloeiende beperkingen van het
auteursrecht. Het hangt van de aard van de archiefrechtelijke beperking
van de openbaarheid af of daarmee tevens de normaliter door artikel 7
van de Archiefwet 1962 toegelaten handelingen auteursrechtelijk wor
den verboden.
4 Op deze plaats kan gewezen worden op de archiefwetten van Tanzania en Zambia, die
uitdrukkelijk bepalen dat het vervaardigen of leveren van een reproduktie door of van
wege de directeur van het nationale archief van een stuk dat krachtens de wet in het
archief openbaar is, geen inbreuk op het auteursrecht betekent. Deze bepaling geldt alleen
voor de ingevolge de wet overgebrachte archieven; in andere gevallen hangt het af van de
voorwaarden die bij de verkrijging zijn gesteld (Tanzania, National Archives Act 1965,
artikel 16, Zambia, National Archives Act 1969, artikel 17, in: Archivum 20 (1970) 132,
153). Het Nederlands archiefrecht gaat dus t.a.v. niet ingevolge de wet overgebrachte be
scheiden verder.
5 Wellicht zou ook nog een derde redenering te volgen zijn. Mijns inziens valt de archief-
rechtelijke overbrenging door de overheid tevens als een auteursrechtelijke openbaar
making te beschouwen. De Auteurswet 1912 geeft geen beperkte omschrijving van het
begrip openbaarmaken, alleen voorbeelden van openbaarmakingen. Openbaarmaking door
of vanwege de openbare macht heeft het gevolg (zie 1.8.3.) dat verdere openbaarmaking en
verveelvoudiging niet als inbreuk op het auteursrecht worden gezien. Dat zou dus beteke
nen dat openbaarmaking of verveelvoudiging van door de overheid naar een archiefbe
waarplaats overgebrachte in mijn opvatting, openbaar gemaakte) werken geen inbreuk
op het auteursrecht is.
280
De overheid kan zich het auteursrecht op door haar openbaar gemaakte
werken voorbehouden (zie 1.8.3.). Naar mijn mening wijkt een dergelijk
voorbehoud echter voor de in artikel 7 van de Archiefwet 1962 neerge
legde rechten. Anders zou immers een auteursrechtelijk voorbehoud lei
den tot een beperking van de archiefrechtelijke openbaarheid van de in
de archiefbewaarplaatsen berustende archiefbescheiden. Beperking van
de openbaarheid kan echter alleen op de bij of krachtens de Archiefwet
1962 bepaalde wijze (artikel 7, eerste lid, Archiefwet 1962; artikelen 21
en 22 van het Archiefbesluit).
2.4.3. Onder de naar een archiefbewaarplaats overgebrachte overheidsarchieven
bevinden zich brieven en andere stukken die de overheid van particulieren
heeft ontvangen. Normaal is degene die een brief ontvangt niet bevoegd
tot openbaarmaking zonder toestemming van de auteur of zijn erfgena
men.6 In het geval van brieven aan de overheid behoort de afzender ech
ter te weten dat deze, in beginsel na vijftig jaar, worden overgebracht
naar een archiefbewaarplaats en daar openbaar zijn.
2.5. Zoals in 2.4.1. is aangegeven brengt overbrenging en deponering van ar
chiefbescheiden met zich mee dat, auteursrechtelijk gesproken, de in ar
tikel 7 van de Archiefwet 1962 bedoelde handelingen geoorloofd zijn.
Wanneer men de mogelijkheid tot openbaarmaking en verveelvoudiging
niet wil beperken tot het terrein van artikel 7 van de Archiefwet 1962 en
ook andere vormen van openbaarmaking en verveelvoudiging wil toela
ten, alsmede in het geval het gaat om werken die niet als archiefbeschei
den in de zin der wet zijn te beschouwen, is het aan te raden om in de
akte van schenking, bewaargeving enz. te doen opnemen dat de schenker
c.q. bewaargever een licentie geeft met betrekking tot openbaarmaking en
verveelvoudiging (dus niet beperkt tot het terrein van artikel 7 van de
Archiefwet 1962) van de bescheiden. Nog verder kan men gaan door het
auteursrecht te doen overdragen (zie 1.6.2.), doch dit is niet per se nodig.
2.6. Behalve de archiefbescheiden in de zin van artikel 1 van de Archiefwet
1962 berusten in de archiefbewaarplaatsen ook andere werken van let
terkunde, wetenschap of kunst.
Men denke aan de documentaire verzamelingen van boeken, tijdschrif
ten, prenten, grammofoonplaten, films en geluidsbanden (voor zover deze
niet als archiefbescheiden zijn aan te merken). Openbaarmaking of ver
veelvoudiging is een inbreuk op het recht van de maker. Echter niet al
tijd. Ten eerste kan de maker stilzwijgend of uitdrukkelijk licentie voor
bepaalde handelingen verleend hebben. Ook kan het auteursrecht geheel
of gedeeltelijk zijn overgedragen. Is de overdracht aan de overheid ge
schied en heeft de overheid het werk openbaar gemaakt, dan geldt weer
(zie 1.8.3.) dat verdere openbaarmaking of verveelvoudiging geen inbreuk
op het auteursrecht oplevert.
6 Komen-Verkade, Supplement nr. 43 bis.
[281]