0.
INLEIDING
In de praktijk kan de archivaris in aanraking komen met het auteursrecht.
Niet vaak, omdat slechts op een deel van de door hem beheerde archie
ven en collecties auteursrecht zal rusten. In de meeste gevallen behoeft
de archiefambtenaar zich dus over het auteursrecht niet druk te maken.
Toch kunnen er situaties zijn waarin een nauwgezet archiefambtenaar wil
weten welke auteursrechtelijke bepalingen op zijn beheer van toepassing
zijn. Hopelijk heeft hij aan dit artikel daarbij een gids.
In het eerste deel van dit artikel worden enkele hoofdpunten van het
auteursrecht aangegeven. Gezien het beperkte doel van deze publikatie
kan dit geenszins een uitputtende behandeling van het auteursrecht zijn.
Bovendien is de keuze van de hoofdpunten subjectief.
In het tweede deel worden de voor het archiefbeheer voornaamste toe
passingen van het auteursrecht behandeld.
1. HOOFDLIJNEN VAN HET AUTEURSRECHT
1.1. Het Nederlands auteursrecht is in hoofdzaak geregeld in de Auteurswet
1912. Deze wet is belangrijk gewijzigd in 1931 en zeer onlangs in 19721.
Daarnaast is uiteraard de rechtspraak van belang.
Over het auteursrecht bestaat een omvangrijke literatuur. De archivaris
heeft een voldoende gids aan het heldere Compendium van het auteurs
recht (Kluwer, Deventer 1970) door mrs. A. Komen en D. W. F. Verkade,
met het daarbij behorende Supplement op het compendium van het au
teursrecht (Kluwer, Deventer 1973). In het supplement is ook de volledige
tekst van de gewijzigde Auteurswet 1912 opgenomen.
De tiende druk van de Auteurswet 1912 in de editie Schuurman en Tor-
dens (Tjeenk Willink, Zwolle 1973), bijgewerkt tot 31 december 1973,
bevat o.m. de tekst van de gewijzigde wet met toelichtingen, ontleend
aan de kamerstukken en de rechtspraak.
1.2. Aard van het auteursrecht
1.2.1. De wet omschrijft in artikel 1 het auteursrecht als het uitsluitend recht
van de maker (zie hierna 1.4.) hieronder steeds te begrijpen ook de
rechtverkrijgenden van de maker (zie 1.6.2.) van een werk van letter
kunde, wetenschap of kunst (zie 1.3.) om dit openbaar te maken (zie
1.5.2.) en te verveelvoudigen (zie 1.5.3.).
1.2.2. Naast het auteursrecht van de maker op een werk staat het eigendoms
recht van de eigenaar van het werk (als stoffelijk voorwerp).
1 Bij de wet van 27 oktober Stb. 579. De meeste artikelen van deze wet zijn in werking
getreden op 7 januari 1973, ingevolge het koninklijk besluit van 22 december 1972
Stb. 722.
[266]
Wanneer men bv. een foto in eigendom verwerft, houdt dit niet in dat
men daarmee ook het auteursrecht heeft verworven. Daarvoor is een
uitdrukkelijke schriftelijke overdracht van het auteursrecht nodig: zie
1.6.2. (over licentie: 1.6.3.).
1.3. Werken waarop auteursrecht rust
1.3.1. Onder werken van letterkunde, wetenschap en kunst worden onder meer
verstaan (artikel 10):
boeken, brochures, nieuwsbladen, tijdschriften en
alle andere geschriften;
toneelwerken;
mondelinge voordrachten;
teken- en schilderwerken, lithografieën, graveer- en
andere plaatwerken;
aardrijkskundige kaarten;
ontwerpen en schetsen met betrekking tot de bouwkunde, de plaatsbe
schrijving of andere wetenschappen;
fotografische en cinematografische werken;
en in het algemeen ieder voortbrengsel op het gebied van letterkunde, we
tenschap of kunst, op welke wijze of in welke vorm ook tot uitdrukking
gebracht.
Dat laatste betekent dat, naast de uitdrukkelijke vermelding in de wet van
foto- en cinematografische werken, ook werken in andere (bv. magneti
sche en electronische) registratievormen van beeld en geluid als werken
van letterkunde, wetenschap of kunst kunnen worden aangemerkt.
1.3.2. Geen auteursrecht op wetten enz.
Ingevolge artikel 11 van de wet bestaat geen auteursrecht op wetten, be
sluiten en verordeningen door de openbare macht uitgevaardigd, noch op
rechterlijke uitspraken.
Over de beperkingen van het auteursrecht op andere door de openbare
macht openbaar gemaakte werken zie 1.8.3.
1.4. De maker
1.4.1. De maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst is de gees
telijke schepper van dat werk. Deze behoeft niet de 'feitelijke' maker te
zijn: indien een werk tot stand is gebracht door een 'feitelijke' maker naar
het ontwerp van een ander en onder diens toezicht, dan wordt déze laat
ste als de schepper, dus als de maker, aangemerkt (artikel 6).
1.4.2. Arbeid in dienst van een ander
Indien de arbeid, verricht in dienst van een ander (ook in ambtelijke
dienst), bestaat in het vervaardigen van bepaalde werken van letterkun
de, wetenschap of kunst, dan wordt, tenzij tussen partijen anders is over
eengekomen, als de maker aangemerkt degene in wiens dienst de werken
[267]