blijkt wel dat, zoniet bij uitsluiting dan toch in hoofdzaak, slechts vijf of zes be voegdheden werden uitgeoefend, die namelijk tot de creatie van notarissen, de legi timatie van onwettigen, de verlening van venia aetatis of handlichting, de toeken ning van familiewapens zowel als van academische graden en de lauwering van poëten. Martin Heinrich von Strevesdorff nu, die op 7 December 1679 is gestor ven en vrijwel tot aan zijn dood actief is gebleven, heeft blijkens zijn register in negentien jaar honderdachtentachtig notarissen gecreëerd en drieëndertig onwettige kinderen gelegitimeerd. Telkens registreerde hij jaar, maand, dag en plaats van de creatie of de legitimatie alsmede geslachtsnaam, voornaam en plaats van herkomst van de notaris of het onwettige kind. Opmerking verdient dat van de emolumen ten, naar het schijnt, niet wordt gewaagd. Na aldus het een en ander te hebben vernomen over vorm en inhoud van het gegeven archiefstuk zowel als over belang en practijk van het verleende ambt, zal men alsnog willen weten of er enig historisch verband bestaat tussen de palts graaf-landsheer en de paltsgraaf-ambtenaar. Hun gelijknamigheid, inderdaad, kan moeilijk toeval zijn 21, en het is waar dat oorspronkelijk, in de Frankische tijd (486 alle graven ambtenaren waren; bovendien is bekend dat reeds in de Caro- lingische (751 en de Ottoonse (936 periode comités palatini, d.i. palts graven, bestonden, die recht spraken namens de koning. Dit verband nu, zo ant woordt Jürgen Arndt, bestaat inderdaad, en om het te begrijpen is het dienstig de Italiaanse rijksdelen te onderscheiden van de Duitse. In deze laatste is het ambt van paltsgraaf, na onder de Carolingen te hebben bestaan, verdwenen en pas door Otto I hersteld; van de vijf door hem in het leven geroepen palatinaten heeft echter dat in Zwaben (Tübingen) slechts korte tijd stand gehouden, zijn die in Beieren, Carinthië en Saksen in de genoemde hertogdommen opgegaan en leefde, nadat herhaaldelijk de zetel was verplaatst, tenslotte alleen dat in Lotharingen, zij het ook als territoriale heerlijkheid, onder de naam Rijnpalts voort. In de Itali aanse rijksdelen daarentegen heeft het ambt van paltsgraaf tenminste sinds de Ot toonse tijd een ononderbroken ontwikkeling doorgemaakt doordat de titel verbon den met althans enkele competenties erfelijk in sommige geslachten, bijv. in dat der paltsgraven van Lomello, verbleef. Onder de regering van keizer Karei IV (1346- '78), die zich gaarne temidden van rechtsgeleerden bewoog en voor de nieuwe, uit Italië komende denkbeelden openstond, werd het ambt van paltsgraaf in de Itali aanse rijksdelen verbreid en naar de Duitse overgebracht. Voor zover men heeft kunnen nagaan is de eerste Duitser die dit ambt heeft ont vangen Gerhard von Ehrenberg, bisschop van Spiers; de oorkonde van keizer Karei IV is gegeven te Rome, 5 April 1355. 21 Het woord palts, eerste element van de samenstelling paltsgraaf, gaat terug op het Latijnse palatium, dat in het Nederlands ook paleis heeft gegeven. De palts bedoeld in hofpaltsgraaf is niet iedere willekeurige, bijv. die van Aken, maar één bepaalde, en wel het palatium Lateranense of paleis van Lateranen te Rome. Ook Gerhard Lauwerman maakt de keizer nog sacri Lateranensis palatii autaeque nostrae caesareae et imperialis consistorii comitem. Welke ook oorspronkelijk de reden van deze verwijzing moge zijn geweest, de meningen verschillen, zeker is dat de vermelding van het paleis van Lateranen in 1652 sinds eeuwen geen betekenis meer had en louter formule was geworden. [260] Hoeveel personen zijn sindsdien met het ambt van paltsgraaf begunstigd? Van 1355 tot 1378 bijv., door Karei IV, die het palatinaat van Italië naar Duitsland heeft overgebracht, ongeveer zeventig of twee per jaar; van 1378 tot 1400, door zijn opvolger Wenzel of Wenceslaus, een onbekend aantal (ieder gegeven ontbreekt); van 1637 tot 1657, door Ferdinand III, die Gerhard Lauwerman heeft gecreëerd, bij benadering tweehonderdzeventig, dus veertien per jaar; van 1619 tot 1637, door zijn voorganger, Ferdinand II, om en nabij de driehonderddertig, dus twaalf per jaar; van 1658 tot 1705, door zijn opvolger, Leopold I, tweehonderdvijfentachtig of daaromtrent, dus zes per jaar Kortom, lürgen Arndt schat het aantal tussen 1355 en 1806 door de Duitse keizers en rijksvicarissen gecreëerde hofpaltsgraven op tweeduizendvijfhonderd. Het is dus niet vol te houden dat de acte aan Gerhard Lauwerman verleend zeld zaam zou zijn. De berekeningen echter die tot dit resultaat hebben geleid zijn voor namelijk op gegevens van de rijksarchieven gebaseerd: bewaard worden daar ener zijds concepten van acten van creatie, anderzijds registers houdende aantekening van uitgiften. Wat de Stichting tot Bevordering der Notariële Wetenschap heeft verkregen is evenwel de expeditie ener acte van begiftiging met het kleine, niet here ditaire palatinaat, en deze grossen zullen niet zo talrijk meer zijn. Zodanige stuk ken zijn immers niet, zoals een eigendomsbewijs, zakelijk, maar, zoals een doctors bul, persoonlijk van aard en hebben hun actualiteit bij de dood van de begunstigde verloren. Zeker, gedurende enige tijd nadien hebben de erfgenamen misschien aan deze grossen nog het recht ontleend op achterstallige betaling, doch weldra moeten zij niet meer als bewijsstukken van rechten, maar als gedenkstukken van geschiede nis zijn bewaard of weggeworpen. Even intrigerend overigens is de vraag of de Stichting, door schenking eigenaresse geworden, wetenschappelijk gesproken het recht heeft het behandelde charter onder zich te houden. Het is zonder de minste twijfel bestemd om te berusten onder de persoon die het heeft ontvangen, in het persoonlijke archief dus van Gerhard, dat, na zijn dood met andere persoonlijke archieven verenigd, zeer wel deel zou kun nen uitmaken van een familiearchief Lauwerman. In aanmerking nemende nu dat een familiearchief Lauwerman, naar het schijnt, niet bestaat en dat, aan de andere kant, de eerste en gewichtigste competentie op 5 Maart 1652 aan Gerhard verleend de macht en de bevoegdheid is notarissen te creëren, kan men zeggen dat geen bewaarplaats aangewezen is dan de ruimten in gebruik bij de Stichting tot Bevor dering der Notariële Wetenschap. Deze heeft nog onlangs getoond hoezeer het stuk bij haar in goede handen is. Op verzoek van het bestuur is het inderdaad in September 1971 ten Algemenen Rijks- archieve geheel hersteld door de restaurateurs-boekbinders J. L. Pronk en I. Helder, technische assistenten A. Het eigenlijk gezegde grootzegel en het bed waarin dit vanouds is gevat zijn beide ingestukt met bijenwas, die, voor het tweede ongekleurd gelaten, voor het eerste met rode aarde en meniepoeder was op tint gebracht; de rand van het wassen bed is verstevigd met koperen pennen; de op het oog XlXe- eeuwse marsepeindoos die het zegel beschermde is vervangen. De platten en de schutbladen, die in ernstige mate door vocht waren aangetast, zijn vernieuwd; het [261

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1973 | | pagina 11