koming van de veronderstelling dat bij acte van 5 Maart 1652 een betrekkelijk een voudige burger luisterende naar de naam Gerhard Lauwerman met de Rijnpalts zou zijn beleend. Een ogenblik zou men, ten onrechte overigens, de term palts graaf nog kunnen houden voor een buitenlandse adellijke titel, vergelijkbaar met die van markgraaf en burggraaf, marquis en vicomte. In tegenstelling tot wat wel is gedacht, behelst het aan Gerhard Lauwerman uitgereikte charter echter niet een acte van verheffing in de adelstand onder toekenning van de titel paltsgraaf. Neen, bij lezing van de tekst blijkt duidelijk dat hetgeen door de Duitse keizer aan de secretaris van Emmerik wordt vergeven, het best kan worden aangeduid als een ambt, een aantal uitvoerig omschreven competenties, die ook door anderen, met het zelfde ambt begunstigd, worden bezeten. Voor ons, Nederlanders, kan het ver helderend zijn het woord paltsgraaf, aldus opgevat, te plaatsen naast de term dijk graaf, die immers evenmin een adellijke titel is en slaat niet op een territoriale jus- titiaris, maar op een ambtenaar. Ter onderscheiding van de paltsgraaf-landsheer wordt de paltsgraaf-ambtenaar wel hofpaltsgraaf genoemd, en zijn ambt, het hof- paltsgraafschap, lange tijd een betrekkelijk verwaarloosd onderwerp der geschie denis van het recht, is, onder de titel Zur Entwicklung des kaiserlichen Hofpfalz- grafenamtes von 1355-1806, behandeld door Jürgen Arndt18, die niet alleen de bestaande litteratuur heeft benut, maar ook handschriften en archivalia heeft ge raadpleegd. Blijkens de hem verleende acte van creatie nu verkrijgt Gerhard Lauwerman met het ambt van hofpaltsgraaf de macht en de bevoegdheid notarissen te creëren, onwettigen te legitimeren, voogden en curators aan te stellen, toestemming te ge ven tot adoptie en emancipatie, venia aetatis of handlichting te verlenen, 'slaven' vrij te laten, restitutio in integrum of relief toe te wijzen, eerlozen in hun eer te herstellen, vergunning te geven tot het voéren van een familiewapen, academische graden toe te kennen en dichters te lauweren 19. Deze competenties, zo leert ons Jürgen Arndt, vormen tezamen het z.g. kleine palatinaat: het wordt onderscheiden van het grote, dat ook de macht en de be voegdheid omvat in de adelstand te verheffen en zelf (kleine) hofpaltsgraven te creëren. Het kleine palatinaat werd aan één bepaalde persoon voor het leven gegeven; het grote was hereditair en vererfde op een wijze die van geval tot geval 18 Deze studie is zijn inleiding tot het door 'Der Herold, Verein für Heraldik, Genealogie und verwandte Wissenschaften zu Berlin', uitgegeven Hofpfalzgrafen-Register I, Neustadt- an-der-Aisch, 1964, p. V t/m p. XXIV. 19 1 facere atque creare notarios publicos seu tabelliones et iudices ordinarios 2 naturales, bastardos, spurios, manseres, nothos, incestuosos copulative aut disjunctive et quoscunque alios ex illegitimo et damnato coitu procreatos aut procreandos legiti- mare 3 tutores atque curatores confirmare, dare et constituere 4 filios etiam adoptare et arrogare 5 filios emancipare ac patria potestate liberare adoptioni- busque et emancipationibus consentire, 6 veniam aetatis supplicantibus concedere 7 servos quoque manumittere 8 minores ecclesias et communitates laesas in in tegrum restituere 9 cum infamibus dispensare eosque ad famam restituere 10 honestis personis illud a te petentibus insignia seu arma concedere et elargiri 11 doctores magistros, licentiatos et baccalaureos necnon poetas laureatos creare, pro- movere, ordinare, constituere ac facere [258 in de acte van verlening behoorde te worden aangegeven; het institutionele pa latinaat, tenslotte, was aan een ander ambt, bijv. aan dat van decaan ener juridische faculteit, verbonden of werd aan een rechtspersoon geleerdencollege, univer siteit of academie geschonken. De creatie van notarissen was een der gewichtigste competenties van de paltsgraaf ambtenaar: het palatinaat heeft eeuwenlang het notariaat in stand gehouden. An derzijds is het bestaan van een publiek notariaat belangrijk, ja beslissend geweest voor overleving en verbreiding van het ambt der paltsgraven: wilde de keizer, die waarlijk niet persoonlijk in alle vacatures kon voorzien, zich het recht van creatie voorbehouden, dan moest hij wel zorgen voor een toereikend aantal gemachtigden. Er is dus alle reden om van de verschillende competenties in 1652 aan Gerhard Lauwerman verleend de eerste aan een nadere beschouwing te onderwerpen. Uit de tekst van de acte dan blijkt dat de macht en de bevoegdheid notarissen te creëren mocht worden uitgeoefend per totum Romanum Imperium et ubilibet ter rarum, door het gehele H. Roomse Rijk, ja overal ter wereld, dat slechts die per sonen voor creatie in aanmerking kwamen quae fide dignae, habiles et idoneae fuerint, die naar het oordeel van de paltsgraaf, wiens geweten uitdrukkelijk wordt belast, betrouwbaar, bekwaam waren en geschikt, dat de paltsgraaf hen op gezag des keizers met het officie bekleedde door hun naar gewoonte pennam et calama- rium, veder en inktpot, over te reiken, maar dat deze investituur niet mocht plaats hebben dan op voorwaarde dat de candidaat persoonlijk en in handen van de palts graaf de verschuldigde eed, debitum fidelitatis corporale iuramentum, zou afleggen van trouw. Het zeer uitvoerige formulier van deze eed is in extenso geïnsereerd: de paltsgraaf kon het dus zonodig uit zijn eigen acte van creatie overschrijven en de copie ter oplezing voorleggen aan de te beëdigen candidaat. Tenslotte bepaalt de keizer dat aan alle instrumenten en schrifturen door de aldus gecreëerde, be- edigde en met hun ambt beklede notarissen opgemaakt alom, in rechten en daar buiten, volkomen geloof zal worden gehecht. Men kan zich afvragen of de vele verplichtingen die hij als secretaris en syndicus reeds moet hebben gehad, Gerhard Lauwerman wel de tijd hebben gelaten zijn nieuwe bevoegdheden, elf in getal, uit te oefenen. Waarschijnlijk heeft de nieuw benoemde van zijn ambtsverrichtingen aantekening gehouden; zolang zijn notities, vermoedelijk in een register vervat, niet zijn gevonden, kunnen wij bij de beant woording van de gestelde vraag, behalve op het door Jürgen Arndt bewerkte re gister van hofpaltsgraven, van wie er verscheidene gevoeglijk met Gerhard Lau werman kunnen worden vergeleken, ons baseren op wat Franz Schönberger heeft medegedeeld over Martin Heinrich (ook wel Henriquez) von Strevesdorff, als his toricus van Keulen niet onbekend, die, op 25 Juli 1660 door keizer Leopold I bij één en de zelfde acte in de adelstand en tot de waardigheid van hofpaltsgraaf verheven, over zijn gehele ambtsperiode een register heeft bijgehouden, dat ge lukkigerwijze (in het archief Dünn) is bewaard gebleven20. Uit beide publicaties 20 Zie Schönberger (F.), Der Hofpfalzgraf Martin Heinrich von Strevesdorff, in Anna len des historischen Vereins für den Niederrhein CXXXV (1939), p. 93 t/m p. 104. 259]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1973 | | pagina 10