Wij ontvingen Inventaris van het archief van het provinciaal College van Toezicht op het beheer van de kerkelijke goe\deren en fondsen van de Hervormde gemeenten in de provincie Groningen 1820-1950 (1954) door M. C. Canneman, Rijks archief in Groningen 1970. In een uitvoerige inleiding behandelt de samenstelster van deze inventaris zowel be heer en toezicht met betrekking tot kerkelijke goederen in het algemeen als de situ atie ten deze in de provincie Groningen in het bijzonder. Bij Koninklijk Besluit van 2 juli 1820 werd het reglement op de administratie der kerkelijke fondsen en de kosten van de eredienst bij de Hervormde gemeenten in de provincie Groningen vastgesteld. Het beheer werd opgedragen aan de kerkvoog dijen van de gemeenten, het toezicht aan het Kollegie van Toezigt over de kerke lijke administratiën bij de hervormden in de provincie Groningen. Het algemeen reglement op het beheer der kerkelijke goederen en fondsen van de Hervormde Gemeenten in Nederland en het toezicht daarop, vastgesteld op 17 juni 1870, be vestigde de in 1869 doorgevoerde reorganisatie en het daarbij opgetreden College van Toezicht op de kerkelijke goederen en fondsen van de Hervormde gemeenten in de provincie Groningen. In 22 gemeenten sloten de kerkvoogden zich niet bij de nieuwe organisatie aan en kozen het vrij beheer. De overige 141 gemeenten sloten zich wel aan. De in 1950 aangenomen kerkorde maakte de kerkvoogdijen onderdeel van de ker keraden en paste een gelijke handelwijze bij de hogere organen toe. Het algemeen College van Toezicht schaarde zich achter de ordonnanties van de kerkorde over het beheer en toezicht. Bij de provinciale Colleges van Toezicht ontstond echter veel verzet. Onder leiding van de secretaris van het Groningse College werd zelfs een proces aangespannen tegen de Nederlandse Hervormde Kerk, dat in twee in stanties werd verloren. Bij de gemeenten zelf evenwel lag de beslissing of zij al dan niet hun reglement aan de bepalingen van de kerkorde aanpasten. Het gevolg is, dat er sinds de invoering van de kerkorde in 1951 drie soorten van beheer, al of niet onder toezicht, bestaan: het beheer onder toezicht, zoals dat in de kerkorde is geregeld; het beheer onder toezicht volgens het algemeen reglement van 1870 en het vrij beheer. Er zijn twee colleges van toezicht: het college van toezicht als voortzetting van het college, begrepen onder artikel 26 van het algemeen regle ment van 1870 en het college, zoals dat is ingesteld volgens de kerkorde van 1950. [202 De taken van beide colleges van toezicht worden door dezelfde personen waar genomen. Interessant is, dat het algemeen college van toezicht er in 1900 bij de provinciale colleges op aandrong een onderzoek naar de bewaring van de archieven van de kerkvoogdijen te doen. Het suggereerde bovendien de archieven in de rijksarchief- bewaarplaatsen in bewaring te geven. De meeste gemeenten stonden hier echter afwijzend tegenover. Om toch de gemeenten de mogelijkheid te geven hun archie ven in een centrale bewaarplaats op te bergen, huurde het College van Toezicht in 1904 twee kamers in de Nieuwe of Noorderkerk te Groningen, waarvan echter weinig gebruik werd gemaakt. De inventaris telt 701 nummers. Als bijlagen werden toegevoegd een lijst van regle menten, een alfabetische lijst van hervormde gemeenten in de provincie Groningen en lijsten van presidenten, secretarissen en leden van het College van Toezicht. In het bijzonder verdient tenslotte noot 14 op blz. 25 vermelding, waarin het gehele ver loop van het departement van eredienst is vastgelegd. Inventaris van de archieven van de rentmeesters van prins Frederik en hun opvolgers (1456) 1840-1932 door drs. J. A. ten Cate, Rijksarchief in Noord- Brabant 1971, Inventarisreeks nr. 8. Bij de troonsafstand van koning Willem I werden aan zijn tweede zoon prins Fre derik (1797-1881) als vergoeding voor diens aanspraken op het groothertogdom Luxemburg de op 190.000 's jaars geschatte inkomsten uit de rentambten Breda, Niervaart of Klundert, Oosterhout, Steenbergen, Zevenbergen en Zwaluwen toe gekend. Zij werden beheerd door een te Oosterhout residerende administrateur, onder wie in elk ambt een rentmeester was aangesteld. Na het overlijden van prins Frederik kwamen de rentambten aan de staat. De in 1953 en 1954 aan de rijksarchi varis in Noord-Brabant overgedragen archieven van deze ambten bevatten niet al leen stukken van rentmeesters van prins Frederik en hun opvolgers, maar ook van vroegere beheerders van de rentambten. De oudste stukken zijn de leggers van cijnzen te Gilze en Hoilten uit 1456. De wijze en het tijdstip waarop de verschillen de rentambten in het bezit van de Nassaus gekomen zijn, heeft drs. Ten Cate duide lijk medegedeeld in noten bij de desbetreffende gedeelten van zijn inventaris. Een plattegrond en enige illustraties, w.o. een portret van prins Frederik, maken deze inventaris ook uiterlijk aantrekkelijk. B. Wander, Bibliografie Historisch Boerderij-Onderzoek, Arnhem 1971, IV en 76 pag. Uitgegeven door de Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek te Arnhem. Prijs 7,50 0,75 verzendkosten, te storten op girono. 897058 van de Stichting. Over de Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek werd reeds bericht in het Neder lands Archievenblad van 1964 op blz. 142-143, van 1967 op blz. 86 en van 1969 op blz. 42. Het verheugt ons thans een uitermate belangrijke publikatie van deze Stich ting te kunnen aankondigen. 203

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1972 | | pagina 22