sten dan de papierindustrie, waar de pachter van de domaniale molen van Het Loo in 1807 een netto winst maakte van 187 gulden. Graag zou ik veel willen vertellen uit dit boek over de toestanden in de landbouw en de industrie, over de ontginningen en de marken, over de rol van verschillende bewoners van Het Loo of over de vraag of het fonds van Koning Lodewijk, waar door de hulp aan behoeftigen beter was dan elders, al of niet heilzaam werkte, maar dit zou mij te ver voeren. Twee citaten moet ik toch doen. Op pagina 91 lees ik: Een lijmfabriek mocht niet worden opgericht omdat men beducht was voor stank en watervervuiling'. Milieuzorg was 140 jaar geleden dus ook niet onbekend, al zal het eigenbelang van de papierindustrie met betrekking tot de kwaliteit van het wa ter wel een grote rol hebben gespeeld. Het tweede citaat vind ik op pagina 105: Een schoolloopbaan van zeven of acht jaar kon zonder kennis van lezen of schrij ven beëindigd worden'. Het intrigeert me toch wat men op die school deed. De kern van het boek wordt gevormd door het tweede hoofdstuk, waarin de op komst van het dorp Apeldoorn als hoofdkern en voornaamste verzorgingscentrum voor deze gemeente met haar 21 dorpen en buurtschappen zich aftekent. Hoewel het hier een relatief klein gebied betreft met in 1849 slechts 9400 inwoners heeft dr. Arnold volgens verschillende technieken de centrum waarde (centrality value) van de voornaamste kernen bepaalt. Duidelijk springt het dorp Apeldoorn naar voren met de hoogste centrality values, met als ondersteunende centra Noord-Apeldoorn/ Het Loo, Zevenhuizen en Wormingen. Niet helemaal duidelijk wordt het of Apel doorn die voorsprong boven de andere kerkdorpen van de gemeente in deze periode heeft gekregen of dat het reeds vroeger deze positie innam. De op pagina 49 aange haalde beschrijving van respectievelijk Apeldoorn, Beekbergen en Loenen in de achttiende eeuw doet vermoeden dat het dorp Apeldoorn toen reeds vooraan liep. Het derde hoofdstuk is gewijd aan het bevolkingsverloop in de eerste helft van de negentiende eeuw. De bevolking is in die tijd verdubbeld (van 4500 in 1795 tot 9400 in 1849). Interessant zijn de door dr. Arnold verzamelde gegevens over de migratie, waaruit blijkt dat de werkkrachten voor nieuwe industrieën veelal van buiten kwa men en dat er zich toen reeds een enkele rentenier of gepensioneerde vestigde omdat lucht en water er zuiver waren. Een belangwekkende vergelijking tussen de groei modellen van Apeldoorn en Loenen besluit dit hoofdstuk. De bijlagen verhogen het belang van deze studie die, voor iedereen die zich in de geschiedenis van Apeldoorn wil verdiepen, een onmisbare bron van kennis zal zijn. Als gemeentebestuurder van deze tijd is het mij opgevallen dat gewezen wordt op de invloed van Koning Lodewijk en Koning Willem I op de ontwikkeling van Apel doorn, op die van Van Kinsbergen, De Heus en Moorrees, maar dat er nergens blijkt van enige activiteit van een gemeentebestuur. Gunningh wordt er in genoemd niet zo zeer als maire maar als belangrijke papierfabrikant. Toen in de steden de vroedschap en de burgemeesters al sedert eeuwen een duidelijk bewind voerden, de handel bevorderden, onderwijs en kunsten stimuleerden, was het gemeentebestuur op het platteland blijkbaar nog volkomen onmondig. De ge- 196] meentewet van Thorbecke, die het verschil in bestuursvorm tussen steden en dorpen ophief en alleen nog 'gemeenten' kende, zal zeker ten voordele van het platteland gewerkt hebben. Want toen de grote ontwikkeling van het dorp Apeldoorn tot def tig villadorp en bescheiden industriekern in de tweede helft van de negentiende eeuw kwam, was het gemeentebestuur niet meer passief, al lag het initiatief nog steeds bij Koning Willem III en particulieren als Van der Houven van Oordt. De meeste oude steden kunnen zichzelf nog wel herkennen uit beschrijvingen van 150 jaar geleden. De lezing van het boek van dr. Arnold heeft mij duidelijk gemaakt dat die aansluiting in Apeldoorn nauwelijks meer te vinden is. A. L. des Tombe Drs. H. P. R. Rosenberg, De 19de-eeuwse kerkelijke houwkunst in Neder land, Staatsuitgeverij 's-Gravenhage 1972, prijs 25, 'Er lopen altijd nog wel dwaze kunsthistorici rond, die zo'n wangedrocht willen do cumenteren, en als er dan ook nog plaatjes gemaakt zijn, is er helemaal geen reden meer om een afbraak te betreuren', aldus citeert drs. Rosenberg op blz. 65 van zijn boek uit het werkbulletin van mei 1971 van het Kunsthistorisch Instituut der Uni versiteit van Amsterdam Guido Hoogewoud. Het sarcasme van de geciteerde hoeft hij zich echter geenszins aan te trekken. De heer Rosenberg heeft afgerekend met de vooroordelen, die neo-classicistische of neo-gotische kerken tot wangedrochten stempelden. Maar liefst 379 van deze gebouwen heeft hij uitvoerig gedocumenteerd en er 208 plaatjes aan toegevoegd. Bovendien maakte hij een alfabetisch register van in de kerkbouw werkzame architecten met de voornaamste gegevens omtrent hun persoon, hun werk en de over hen verschenen literatuur. En drs. Rosenberg is zo bij zijn onderwerp betrokken, dat hij hoopt, dat zijn boek een bescheiden bijdrage zal leveren tot het behoud van sommige waardevolle kerken. 'Want', zo schrijft hij. 'de bouwkunst van de 19de eeuw geeft een instructief beeld van de veelheid van stromingen en levensbeschouwingen, die die eeuw hebben beheerst. In de kerkelijke architectuur komt dit wel bijzonder duidelijk tot uitdrukking. Boeiend is het om te zien hoe de bouwmeesters uit het tijdvak van neostijlen, gebruikmakend van vor men en motieven uit het verleden, kunstwerken wisten te scheppen, die even ka rakteristiek zijn voor de 19de eeuw als de bouwwerken van voor 1800 voor hun tijd. Een groot deel van die 19de eeuwse bouwkunst is het waard in zijn oorspronkelijke of in een nieuwe bestemming bewaard te blijven.' De Rijksdienst voor de Monumentenzorg, waaraan drs. Rosenberg verbonden is, doet daarvoor zijn best. Bij de 19de-eeuwse gebouwen, die op grond van de in 1961 van kracht geworden Monumentenwet tot beschermd monument kunnen worden verklaard, zullen veel kerken zijn. Enkele der mooiste voorbeelden zijn met over heidssubsidie gerestaureerd: kerken van Cuypers in Bovenkerk, Eindhoven en 's-Gravenhage, van Tepe in IJsselstein en Kortenhoef, de Sint Nicolaaskerk van Bleys in Amsterdam en Joseph Cuypers' Bavo in Haarlem. Op vele archieven, waar men al meer geconfronteerd wordt met vragen over de bouwkunst van de 19de eeuw, zal de 19de-eeuwse kerkelijke bouwkunst in Neder- 197]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1972 | | pagina 19