Ligt hier misschien een taak voor de Vereniging van Archivarissen? Dr. Scherft zegt dat de Commissie ook kennis heeft genomen van staande berging van kaarten in een hoes, waarin twee kaarten, gescheiden door pertinax-materiaal. De hoes wordt opgehangen aan een roede. Ook aan dit systeem wordt nog gedok terd. Mr. Eijken vraagt of de commissie heeft overwogen in plaats van de kaarten alléén foto's daarvan ter beschikking te stellen, c.q. foto's op werkelijke grootte. Dr. Scherft antwoordt dat ook de commissie gehouden is aan de door de wet voor geschreven openbaarheid. Foto's op werkelijke grootte zijn kostbaar en er is x-maal zoveel ruimte voor nodig. M r. Groesheek vindt het ook bezwaarlijk ten aanzien van de vele gekleurde kaarten. De voorzitter stelt dat het foto-systeem de vraag naar originele kaarten naar be neden drukt en men een veel gerichtere vraag krijgt. Hij is het wel eens met de voorzitter van de kaarten-commissie dat wij ons te houden hebben aan de wet, doch binnen de wet kan nog veel gebeuren. Mr. Rinzema vraagt wat nu gebeurt met de mening van het Convent. De voorzitter zegt, hoewel hij niet bekeerd is, de mening van deze vergadering als lid van het Curatorium aan Curatoren te zullen mededelen. Mr. Rinzema merkt op dat het voor het Curatorium geen verplichting is het met het Convent eens te zijn. De voorzitter brengt dank aan de Commissie en stelt voor deze te dechargeren. De heer Van der Ploeg acht het belangrijk dat de commissie blijft bestaan. De voorzitter zegt dat, zoals besproken is, vragen dienen te worden toegespeeld aan de te vormen commissie door de Vereniging. Dr. Scherft merkt op dat het rapport weliswaar is uitgebracht aan het Convent, maar dat het de bedoeling is dat het ook aan de gemeenten ter kennis komt, bijv. door plaatsing in het Nederlands Archievenblad. De voorzitter gaat hiermede accoord. De conclusies kunnen dan in de V.A.N. ter bespreking worden gesteld. Hij resumeert dat het Convent overgaat tot dechargering van de Commissie, met het verzoek aan de voorzitter van de V.A.N. de conclusies aan de Vereniging ter kennis en in een vergadering in bespreking te brengen. Dr. Pirenne zou graag de mogelijkheid open houden, dat de nieuw te vormen Com missie eventueel een beroep op de gedechargeerde commissie zal kunnen doen. Dr. Scherft zegt dat de commissie gaarne bereid is hieraan medewerking te ver lenen. De vergadering gaat hierna accoord met het door de voorzitter gestelde, waarna de voorzitter zijn bijzondere dank brengt aan de gedechargeerde commissie. [188] Het artikel van collega Fasel in het Nederlands Archievenblad, 1972, eerste afleve ring, vraagt om commentaar. Niet omdat ik het volkomen met hem eens of oneens ben; ik herken in het door hem geschrevene een aantal zaken als notoire moeilijk heden, waar reeds sedert de jaren vijftig van deze eeuw over wordt gesproken. Overigens, zijn ervaringen met en door de provinciale inspectie opgedaan, zijn an ders dan de mijne. De ontstaansgeschiedenis van dit artikel is mij wel bekend, de geschiedenis van de plaatsing ervan in het huisorgaan van de Vereniging van Archivarissen evenzeer. De schroom, die de redactie er lange tijd van weerhouden heeft, het op te nemen, is ook voor mij begrijpelijk. De laatste twee alinea's hebben mij persoonlijk het hardst getroffen; ik doel hierbij met name op het door de schrijver geuite gevoel van hopeloosheid, (misschien ware hulpeloosheid een beter woord geweest), en zijn opmerking over de 'door tastende abituriënten' van de vijftiger jaren en de slome, gezapige Vereniging van Archivarissen. Ook ik ben een van die abituriënten; wellicht ligt daarin de reden dat de opgedane ervaringen vrijwel parellel lopen. Het moge hem overigens tot troost zijn, dat mij, zelfs bij sollicitaties, is verweten, dat ook ik behoorde tot de kring van de 'revolutionnaire archiefschool' van Bloemen en Van der Gouw. Hetgeen bij mij de vraag doet rijzen, waar die doortastende abituriënten allemaal gebleven zijn. Al schrijvende realiseer ik mij, dat het geen commentaar gaat worden, maar een toelichting, een uitbreiding. Ik ben van nature geen reformator; ik bevind mij zeer wel in mijn eigen hok, zolang men mij maar de kans geeft datgene te doen, wat naar mijn opvatting tot mijn taak behoort. Immenging van buitenaf maakt mij hels, evenals het mij hels maakt, als ik zie, hoe, misschien met de beste bedoelingen, vakgenoten ofwel achter de feiten aanlopen, soms helemaal niet lopen, ofwel terecht aan het archiefwezen gestelde wensen en eisen negeren en daarenboven geen kans zien eigen financier en andere betrokkenen te overtuigen van de noodzaak van goede uitoefening van de opgedragen taak. Dat daarmede het 'image' van het archief wezen geschaad wordt, deert hen niet; maar dat men niet in de gaten heeft, dat door op die wijze te handelen onherstelbare schade wordt toegebracht aan de toe- [189]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1972 | | pagina 15