Berichten WÊ&SOSB6S& groot aantal sprekers vertelde er over de stand van hun met computers verrichte onderzoek. Sinds 1964 is de toepassing van computers in België zeer toegenomen. Bibliotheken, archieven en universitaire instituten maken er gebruik van. Op het ge bied van philosofie, psychologie, geschiedenis en recht wordt er mee gewerkt, vooral voor het verzamelen en rangschikken van gegevens, uit welk materiaal dan con clusies getrokken kunnen worden. Op het colloquium werden genoemd: de analyse van pamfletten, de samenstelling van een corpus van juridische documenten, demo grafische studie, emigratie, eigendom van onroerend goed in Brussel. Bij sociaal-historisch en economisch onderzoek maakt men al een meer gericht ge bruik van de computer, zoals bij studies over Gezinsverpleging in Geel van 1855 tot 1965 en over economische planning en econometrie. Ook in de dierpsychologie en de taalwetenschap gaat men met de computer al vrij ver. Latijnse en Griekse teksten worden al langer op deze wijze geanalyseerd en statistisch verwerkt, maar nu komen ook Middeleeuwse en latere Franse teksten, Nederlands en Engels aan de beurt. De zg. hardware ontwikkelt zich snel. De computers worden groter, werken snel ler en kunnen meer gegevens opslaan. Ponskaarten of -banden worden geleidelijk vervangen door magnetische banden. Platen maken plaats voor trommels met grotere capaciteit. Maar de zg. software blijft bij deze ontwikkeling achter. Er moet nog te veel werk met de hand gedaan worden: ponsen, coderen, het vermij den van homoniemen, vergissingen en dubbelzinnigheden. De classificatieproble men blijven nog vaak onopgelost, omdat men de computer nog alleen ziet als re- kentuig en vele mogelijkheden onbenut laat. Uit theoretisch oogpunt valt het te betreuren, dat te weinig voorbeelden van auto matisering beproefd en vergeleken kunnen worden. Automatische informatiever werking en vertaling zijn in 1963 in België losgelaten, misschien omdat de leidende figuren op dat gebied hun belangstelling verloren. Nieuwe linguïstische theorieën kunnen hier wellicht vruchtbaar blijken. Theoretisch doordenken van de problemen der classificatie van de gegevens uit de menswetenschappen kan leiden tot nieuwe benaderingen. Aan het eind van het colloquium werd besloten tot nauwe samenwerking tussen allen, die met computers werken: hier is geen plaats voor individueel onderzoek, maar is teamwork nodig en contact tussen de verschillende teams. Taalkundige, historicus, jurist, econoom en psycholoog moeten hier samenwerken met wiskun dige. logicus en statisticus. Een bibliotheek van computer-programma's zal worden gevormd, kaarten zullen worden uitgewisseld en de studenten in de humaniora zullen op de universiteiten worden ingewijd in computer-technieken. J. H. v. d. HO. 154 Beperkte ruimte Algemeen Rijksarchief Het lid van de Tweede Kamer, de heer D. A. Th. van Oijen (PvdA), heeft op 9 fe bruari 1972 aan de staatssecretaris van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk, de heer H. J. L. Vonhoff, schriftelijke vragen gesteld over de beperkte ruimte voor het Algemeen Rijksarchief. De Staatssecretaris van C.R.M. heeft op 29 februari 1972 deze vragen schriftelijk als volgt beantwoord: 1. Vraag: Is het de Staatssecretaris bekend, dat bij het Algemeen Rijksarchief het daar werkzame personeel zijn taak moet vervullen in een zeer beperkte ruimte en met uiterst primitieve voorzieningen? Antwoord: Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. Om in deze noodsituatie te voorzien heft de Rijksgebouwendienst in 1971 aan de Haagse architect Sj. Scham- hart de opdracht gegeven tot het maken van een schetsplan voor een nieuw Alge meen Rijksarchiefgebouw. De plannen en de maquette zijn in studie genomen door de gemeente 's-Gravenhage. Naar het zich laat aanzien zal in 1974 met de bouw kunnen worden begonnen. 2. Vraag: Kan de Staatssecretaris bevestigen, dat b.v. de in het rijksarchief aan wezige, met hand getekende, topografische land- en zeekaarten uit voorbije eeuwen in een zo beperkte en onaangepaste ruimte moeten worden opgestapeld, dat telkens wanneer door een burger gebruik wordt gemaakt van het recht tot inzien van deze waardevolle stukken grote kans op beschadiging bestaat.' Antwoord: De berging van de cartografische verzamelingen is inderdaad ondoel matig en eist voortdurend grote zorg. Een in 1970 door de rijksarchiefdienst inge stelde commissie onder leiding van de rijksarchivaris in de provincie Zeeland be studeert de mogelijkheden tot verbetering. Hierbij bestaat nauw contact met dr. ir. C. Koeman, hoogleraar in de historische cartografie te Utrecht. Het ligt in de be doeling dat voor verbetering van de berging in de komende jaren fondsen beschik baar gesteld zullen worden. 3. Vraag: Kan de Staatssecretaris mededelen, waarom tot nu toe in de archieven niet op grotere schaal gebruik wordt gemaakt van microfiches, microfilms en foto- copieerapparatuur, waardoor het raadplegen van de originele waardevolle stukken zelf in tal van gevallen overbodig zou worden gemaakt? Antwoord: In de rijksarchiefbewaarplaatsen wordt reeds gebruik gemaakt van mo derne apparatuur, zij het nog op beperkte schaal. De kostbaarheid van deze appara tuur en de beperkte middelen verhinderen voorshands ruimere toepassing. Inmid dels wordt het onderzoek naar de meest geëigende werkwijze mede aan de hand van elders opgedane ervaringen voortgezet. t 155]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1972 | | pagina 41