Kroniek
Buitenlandse archivistische literatuur
The American Archivist van januari 1971 wordt geopend met Some Comments on
the Archival Vocation, het Presidential Address van Herman Kahn. Hij consta
teert daarin, dat de meeste archivarissen in Amerika ook nog een andere hoedanig
heid hebben. Zolang er geen bepaalde opleiding voor archivaris bestaat, is het
moeilijk dit beroep en zijn beoefenaars nauwkeurig van de andere professies af
te scheiden. J. A. Popplestone en Marion White Mc. Pherson behandelen de ar
chieven, die gegevens bevatten, van belang voor de geschiedenis van de psycholo
gie in Amerika, en die geconcentreerd zijn bij de Universiteit van Akron. H. Finch
gaat in op de administratieve verhoudingen in een grote handschriftenverzameling.
P. K. Grimsted schrijft over de organisatie en de toegankelijkheid van archieven
in de Sowjet-Unie. Er is een sterke centralisatie in het archiefbeheer en alle archi
valia zijn staatseigendom. Aan publicaties en aan het toegankelijk maken van de
archieven wordt veel aandacht besteed. De archiefbewaarplaatsen zijn niet gecen
traliseerd, maar bevinden zich op vele plaatsen. Zo zijn er elf centrale staatsar
chiefbewaarplaatsen. Sinds 1956 is de mogelijkheid voor onderzoekers de ar
chieven in te zien vergroot, al blijven de Sowjet-archieven behoren tot de voor
buitenlanders moeilijkst toegankelijke.
De april-aflevering begint met een beschouwing van R. W. Leopold over Foreign
Policy Research and the Federal Government, dat ingaat op een klacht tegen de
Franklin D. Roosevelt Library, waarover in de derde aflevering een feitelijk over
zicht gegeven wordt. Over de band tussen de archivarissen in Amerika en de So
ciety of American Archivists schrijven F. B. Evans en R. M. Warner. Uitvoerige
tabellen illustreren de positie der archivarissen in de Amerikaanse samenleving.
Hoe de universiteitsarchieven samenwerken met de faculteiten wordt uiteengezet
door M. J. Brickford. Met de historici zijn de contacten het talrijkst, maar er komen
ook vragen van andere zijde. W. Rundell Jr. vertelt over Personal Data from Uni
versity Archives. Moeilijk is het te bepalen, bij welke universiteit iemands papieren
moeten worden ondergebracht. Het beste zal zijn bij degene waaraan hij het
langst verbonden is geweest. Bij relletjes op de campus van een universiteit kan
[152]
de archivaris zich verdienstelijk maken door in interviews gegevens vast te leggen,
die in de officiële stukken van de universiteit niet worden opgenomen (oral history).
Aflevering 3 van juli begint met een uiteenzetting van R. S. Gordon: In Search of
Pre-American Ancestors - A New Approach, waarin hij de cliometric method be
spreekt. Deze houdt in, dat men van een bepaalde persoon vaststelt de maatschap
pelijke, godsdienstige, economische of taalkundige omgeving, waartoe hij behoor
de. Daaruit kan dan vaak afgeleid worden met wie hij contact gehad heeft. Zo kan
men komen tot een aantal familienamen in Amerika, die ook in het land van her
komst in Europa samen op een bepaald gebied blijken voor te komen. Op die
wijze heeft men een hulpmiddel om er achter te komen waar de Europese bakermat
lag van Amerikaanse families, wier herkomst langs andere weg niet is vast te stel
len. Daarna zal deze hypothese dan deugdelijk geverifieerd moeten worden.
P. H. Bergeron schrijft over het uitgeven van historische bronnen. Een kwestie, die
in de Verenigde Staten onder historici en archivarissen nogal wat opwinding ver
oorzaakt heeft, was de klacht van professor F. L. Loewenheim, dat hem inzage
van bepaalde stukken onthouden was in de Franklin D. Roosevelt Library. Dat
zou gebeurd zijn, omdat archivarissen deze bescheiden zelf voor een publicatie
wilden gebruiken. De zaak is uitvoerig onderzocht, er blijken fouten gemaakt te
zijn, maar opzet of oogmerk van eigen bevoordeling is niet vastgesteld. De be
trokken bibliotheek heeft nu een catalogus gepubliceerd, ingangen op het materiaal
zo geplaatst, dat ieder ze makkelijk kan inzien en een overzicht uitgegeven van
voorgenomen publicaties. Over deze kwestie handelen de bijdragen van H. Kahn
en R. Polenberg.
De laatste aflevering van 1971 bevat artikelen van R. Schnare en H. Janick over
de ambtelijke correspondentie van de gouverneurs van Connecticut en van S. East
over St. Albans Archives, het archief van de nu zestig jaar oude jongensschool bij de
cathedraal in Washington D.C. Over catalogi van manuscripten en andere hulp
middelen bij historisch onderzoek schrijft R. C. Berner. De archivaris wordt door
J. F. Cook als schakel gezien tussen de beoefenaar der bêta-wetenschappen en de
historicus.
Ook deze jaargang bevat de gebruikelijke rubrieken als boekbesprekingen, uittrek
sels uit buitenlandse tijdschriften, technisch en verenigingsnieuws. Opmerkelijk is
de verscheidenheid van tijdschriften, waaraan aandacht besteed wordt, voor Scan
dinavië en Joegoslavië worden referenten gevraagd.
J. H. v. d. HO
Archives et Bibliothèques de BelgiqueArchief- en Bibliotheekwezen in België
bracht in 1971 als extranummers 5 en 6 de handelingen van het colloquium 'Het ge
bruik van computers en het onderzoek in de menswetenschappen dat van 25 tot
27 februari 1971 te Brussel werd gehouden. D. de Stobbeleir en E. Persoons voerden
de redactie van deze delen. De samenvatting van de belangrijkste conclusies werd
gemaakt door prof. L. Engels van de Katholieke Universiteit te Leuven. Een
153]