worden en dat sanering van het statisch archief overbodig zou zijn. Met deze ver klaring hebben wij genoegen genomen. Inventarisatie door de rijksadministratie Op 18 februari wendde de Algemene Rijksarchivaris zich tot het bestuur om advies. De subcomissie wettelijke voorschriften van de Permanente Commissie Post- en Archiefzaken Rijksadministratie meende dat het aanbeveling zou verdienen in het Besluit Post- en Archiefzaken (K 425) de bepaling op te nemen dat bij een over te brengen archiefgedeelte een inventaris moet worden toegevoegd. De commissie suggereerde de term 'beschrijvende inventaris' ter onderscheiding van de in K 425 reeds voorgeschreven 'dossier-inventaris' en wilde graag weten hoe de Algemene Rijksarchivaris daarover dacht. In ons advies hebben wij erop gewezen dat art. 18 Archiefbesluit met meer voor schrijft dan dat bij overdracht van archiefbescheiden de registrator en de archiva ris gezamenlijk een verklaring moeten opmaken, die tenminste inhoudt een speci ficatie van de over te brengen archiefbescheiden. De suggestie om die 'specificatie' van art. 18 Archiefbesluit in K 425 te interpre teren als 'beschrijvende inventaris', ging naar ons gevoelen te ver. In de kring van registratoren wordt onder 'beschrijvende inventaris' immers algemeen verstaan een wetenschappelijke inventaris, zoals die door archivarissen gemaakt wordt*' Een verplichting tot het maken van zo'n inventaris zou, door mogelijke ondeskundigheid, zeer wezenlijke gevaren van mishandeling der archieven met zich meebrengen. Dat neemt niet weg dat het bestuur beklemtoonde dat registratoren, die in staat zijn een wetenschappelijke inventaris te maken, daarvan niet weerhouden moeten worden. Integendeel. In dit verband attenderen wij op art. 49, 2e lid Archiefbesluit, dat de rijksadministratie verplicht de onder haar berustende archiefbescheiden te 'inven tariseren'. Aanpassing van K 425 aan dit artikel zou, naar onze mening, voor de hand liggen, maar ook weer zonder uit de plicht tot inventarisatie sec een plicht tot wetenschappelijke inventarisatie te mogen distilleren. De Algemene Rijksarchivaris heeft op 3 augustus inderdaad zijn informant meege deeld dat het gewenst is dat K 425 aangepast wordt aan de inventarisatieopdracht van art 49, 2e lid Archiefbesluit. Anders dan wij zag de Algemene Rijksarchivaris deze inventarisatieopdracht sec als een opdracht tot het maken van systematisch ingerichte inventarissen' of wel onze wetenschappelijke inventarissen met inleiding, indices enz. Volgens hem móeten de registratoren wel belast worden met het maken van wetenschappelijke inventarissen omdat er een schrikbarend tekort is aan hogere en middelbare archiefambtenaren. Archieven, die niet behoorlijk toegankelijk ge maakt en geschoond zijn, kunnen door de Rijksarchiefdienst met meer geaccep teerd worden. Als middel ter bereiking van vakbekwaamheid zou, aldus de Alge mene Rijksarchivaris, een door de opleidingscommissie van de S.O.D. overwogen i Zie cursussen archiefverzorging S.O.D. en 'Richtlijnen voor het samenstellen van be schrijvende archiefinventarissen' van het ministerie van Landbouw en Visserij. [98] aanvullende opleiding van registratoren van waarde kunnen zijn. Aan art. 53 Ar chiefbesluit ontleende hij een recht op effectief toezicht zoals dat zich reeds mani festeert in de praktijk van uitstekend overleg tussen Algemeen Rijksarchief en rijks administratie. Het bestuur heeft natuurlijk alle begrip voor de uit nood geboren wens van de Al gemene Rijksarchivaris om in K 425 het vervaardigen van wetenschappelijke inven tarissen door registratuur-ambtenaren voor te schrijven. Diens recht op begeleiding ingevolge art. 53 Archiefbesluit kan het bestuur evenwel slechts zien als een recht op globaal toezicht. Dat juist de voorschriften van K 425 uitdrukkelijk aan dit toezicht onttrokken zijn, maakt onzes inziens art. 53 als instrument vrij zwak. Wij hebben bij de Algemene Rijksarchivaris benadrukt: 1Dat een bepaling in K. 425, die wetenschappelijke inventarisatie voorschrijft aan de registratoren, een aanvulling zou moeten hebben in een bepaling vergelijk baar met art. 60 Archiefbesluit, dat de begeleiding door of vanwege de Pro vinciale Inspecteurs regelt. Alleen dan zou er sprake zijn van een werkelijk ef fectief toezicht. 2. Dat wij het principieel juist zouden vinden wanneer getracht zou worden de overwogen aanvullende opleiding van registratoren niet via de S.O.D., maar via de kanalen van de Rijks Archiefschool te doen lopen. Studiedagen Pósitief staan wij tegenover het voorstel van de Algemene Rijksarchivaris om samen met hem studiedagen te organiseren gewijd aan inventarisatie van hedendaagse ar chieven. Omdat er grote verschillen zijn in de terminologie, die in archief- resp. re gistratuurkringen wordt gebezigd, en omdat een te groot aantal deelnemers aan stu diedagen het gevaar van een babylonische spraakverwarring verhoogt, waardoor het nuttig rendement verminderd wordt, voelen wij voorshands het meest voor studie dagen in eigen kring. Deelname van vertegenwoordigers uit de kringen van de S.O.D. en de Nederl. Vereniging van Bedrijfsarchivarissen aan deze studiedagen zouden wij natuurlijk op prijs stellen. Nascholingscursussen Het organiseren van studiedagen in samenwerking met de Algemene Rijksarchivaris acht het bestuur een geschikt middel om de vakgenoten te interesseren voor en te confronteren met de problematiek rond een bepaald thema. Daarnaast zouden wij gaarne zien dat er gevolg gegeven wordt aan het bij verscheidene leden levende en door ons reeds eerder geuite verlangen naar nascholingscursussen. Het bestuur zou het dan ook op prijs stellen wanneer directeur en docenten van de Rijks Archief- school, die gezamenlijk een grote voorraad kennis bijeenvergaard hebben met het doel die volgens de beste methodieken door te geven aan de leerlingen, een speciale blokcursus zouden willen organiseren ten behoeve van de afgestudeerden, die op de hoogte willen blijven van de nieuwe ontwikkelingen. [99]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1972 | | pagina 13