een herhaling te voorkomen. Met de rijksarchivarius Jhr. J. C. de Jonge werd
overleg geopend over een brandveilige berging van de belangrijkste bescheiden
en aan de begaafde Rotterdamse stadsarchitect W. N. Rose werd opgedragen een
voorlopig plan te ontwerpen voor een brandvrij archiefgebouw. Rose diende reeds
in augustus 1844 een ontwerp in. Toen was de eerste schrik echter al voorbij.
Er volgde enkel nog een commentaar op het plan van de commies-chartermees-
ter J. A. de Zwaan, die bij zijn chef De Jonge vooral pleitte voor maatregelen
tegen vocht 'zoo wel voor onze gezondheid als voor de goede bewaring der ar
chieven'.
De slechte toestand van de rijksfinanciën kreeg weer voorrang en het knappe
plan van Rose belandde in het archief.
Intussen veranderde het archivariaat van karakter. In steeds groter getal kregen
de historici toegang tot de archieven. De geschiedenis wilde zich met hulp van
het in papier gestilde verleden van pamflettisme ontwikkelen tot een wetenschap.
Naast de ambtelijke problematiek kreeg het archivariaat te maken met een his
torische vraagstelling. Men vroeg om een ander overzicht en een grotere toe
gankelijkheid. Er kwam een nieuw type archivaris, er kwamen nieuwe gebouwen.
Na een voozichtig begin, het Wiener Hofkammerarchief in 1843/6, het Public
Record Office 1851/6 en het departementsarchief te Bordeaux 1861/6 kwam
de nieuwbouw in het laatste kwart van de negentiende eeuw in een economisch
opbloeiend Europa goed van de grond. De gedachten, die bij de archiefbouw be
palend waren, werden geformuleerd door de belangrijke beierse rijksarchivaris
Franz von Löher3. Von Löher bepleitte een verdeling van het archiefgebouw in
twee delen, die enkel door een branddeur of brandgang met elkaar zouden zijn
verbonden. Het ene deel zou bestemd zijn voor berging van de archiefbescheiden,
het andere voor de administratie en het publiek. Dit te Bordeaux reeds toege
paste magazijnsysteem heeft belangrijke voordelen en is sindsdien algemeen
gevolgd.
Het magazijn kreeg een eigen, geheel op de bewaarfunctie gerichte étagehoogte
en indeling. Een goed overzicht is daarmee mogelijk. Als bouwmateriaal voor
het magazijn dienden, zo schreef Von Löher, uitsluitend onbrandbare materialen
als steen, ijzer en glas te worden gebruikt.
IJzeren rol- of valluiken voor de ramen gaven een extra beveiliging tegen brand
en braak. Gewelven en fundamenten-constructies boden bescherming tegen grond
water en tegen opkruipend vocht. Een ruime beraming verzekerde voldoende
licht en een goede luchtcirculatie; licht heeft immers een kiemdodende, schim-
melwerende werking, frisse lucht heeft deze werking evenzeer. Het architecto
nisch bewerkte gecentraliseerde toezicht op het verkeer tussen magazijn- en ad
ministratie-gedeelte bood een waarborg tegen onbetrouwbaar publiek en tegen
3 W. Leesch, Archivbau in Vergangenheit und Gegenwart, Archivalische Zeitschrift
62. 1966, p. 20.
F. von Löher, Einrichtung von Archiven, Archivalische Zeitschrift 6, 1881, p. 288 e.v.
[16]
onbetrouwbaar personeel. Als bouwterrein wenste Von Löher enkel droge, te
ommuren percelen, die omwille van de frisse lucht en met het oog op latere
uitbreiding het best gezocht konden worden aan de groene stadsranden. Struiken
en ander groen dienden met het oog op insectengevaar in de directe nabijheid van
het depot te worden geweerd. Afspraken met de garnizoenscommandant en de
politie konden de bewaking van het complex en hulp in noodgevallen waarbor
gen. Bijbehorende dienstwoningen verzekerden permanent toezicht. Centrale
verwarming van het magazijn vanuit het administratiegedeelte zou zonder het
gevaarlijke gebruik van open vuur te lage magazijntemperaturen kunnen weren.
De klassieke gevaren: brand, vocht, vuil, insecten, ongedierte, schimmel, scha
delijke stoffen, snelle temperatuurswisselingen, te hoge en te lage temperaturen,
gebrek aan licht, gebrek aan frisse lucht, braak, direct zonlicht, geweld, onbe
trouwbare bezoekers en onbetrouwbaar personeel leken met de nieuwe con-
stuctie bedwongen.
Het magazijnsysteem werd dan ook bij de archiefbouw gedurende meer dan een
halve eeuw alom in Europa met goede resultaten toegepast4.
Toegankelijk stellen.
Het magazijnsysteem heeft echter bezwaren, die in onze tijd fataal dreigen te
worden. De vaak met zelfdragende ijzeren rekken en daarop rustende rooster-
vloeren uitgeruste archiefmagazijnen bleken tegen de moderne catastrofes geen
verweer meer te bieden. Bij grotere hitte trekken de ijzeren rekken zichzelve om.
Het papier, dat op stenen of ijzeren leggers geborgen in portefeuilles en dozen
maar matig brandbaar is, wordt door dit omtrekken uiteengeslingerd en bijzon
der brandbaar. Een centraal magazijn kan hiermee vooral ook door de onbe
dwingbare neiging van iedere brandweerman om te spuiten tot massale archief
vernietiging leiden. De schade door bluswater overtrof keer op keer verre de
schade door vuur. De zelfdragende stellingen met roostervloeren moesten voor
dragende betonvloeren worden verlaten.
Na de tweede wereldoorlog adviseerden vooraanstaande duitse archivarissen als
Winkler en Winter bovendien het centrale magazijn als risicodeling te vervangen
door meerdere magazijnen of paviljoens5.
Naast dit veiligheidsaspect is er het grote probleem van de toegankelijkheid.
Het magazijnsysteem scheidt, dat is het kenmerkende, de berging ruimtelijk van
de andere functies. Dit in tegenstelling tot de tijd voor 1800/1850, toen de archi
varissen en de enkele bezoekers met pelsjas en viltpantoffels in de bewaarruim-
ten zelf tussen de stukken werkten.
De scheiding belemmert het beschikbaar stellen.
Vroeger vond men dat voor archieven 'mit ihrer geringeren Benutzungsintensi-
4 W. Leesch, o.c. p. 19 ev.v.
5 G. Winter, Archivum 6, 1956, p. 95; W. Winkler, Der Archivar 4, 1951, p. 22.
[17]