nog steeds toonaangevende studie over ambacht en gemeente1. Voor de onder
zoeker zal dit archief dus behalve aangaande details niet zoveel nieuws opleveren.
In de inleiding wordt De Blécourt geheel gevolgd. Ik voel mij ontslagen van de
plicht hier nog eens in het kort de geschiedenis van Kralingen te herhalen. Het is
echter jammer dat de recente publikaties van Hoek door de schrijfster niet geraad
pleegd zijn2. Bij de beschrijving van het leenregister (nr. 65) wreekt dit zich. Voor
de gebruiker zou het nuttig zijn geweest te vermelden dat Hoek hierop een reper
torium heeft vervaardigd. De schrijfster had het register dan wat nauwkeuriger
kunnen dateren en had waarschijnlijk niet de fout begaan een bewaard gebleven
repertorium op het verloren gegane volgende register in een geheel andere rubriek
onder te brengen (nr. 39). Voorts zou zij dit dan repertorium en niet zoals thans
'index' genoemd hebben; hetzelfde geldt voor het repertorium in nr. 65, door haar
ook index genoemd. Nog één opmerking over de inleiding. Ons wordt medege
deeld dat het slot Honingen, oorspronkelijk een eigen goed, in 1383 door Ogier
van Kralingen aan Margaretha van Beieren wordt opgedragen en in leen terug
ontvangen. Het is aan de schrijfster ontgaan, dat op 6 augustus 1318 Ogier van
Kralingen zijn huis te Honingen opdroeg aan het kapittel van Brielle om het
onmiddellijk terug te ontvangen tegen betaling van 10 pond hollands per jaar3.
Lijkt het litteratuur- en bronnenonderzoek niet erg grondig, dit wordt door een
ander geval nog bevestigd. Onder nr. 92 (regest 4 en 22) wordt een vidimus van
1534 van het Hof van Holland vermeld van een akte van 1314 waarbij Jan van
Henegouwen, heer van Beaumont, uitspraak doet in enige geschilpunten tussen
Ogier van Kralingen en Dirk Bokel betreffende wederzijdse rechten te Overschie.
Dit vidimus dat zich in de chartercollectie van het Rotterdamse gemeentearchief
bevond, is door de schrijfster beschouwd als oorspronkelijk behoord hebbende
tot het archief van de ambachtsheren van Kralingen. Wanneer wij nu de herkomst
van dit vidimus nagaan, blijkt het in 1850 nog in het archief Van Hardenbroek
te berusten4. De Geer deelt mede, dat de archieven van de heren van Matenesse
1 R. Bijlsma, De archieven der gemeenten Kralingen, Charlois en Katendrecht -
Rotterdam 1909.
G. J. Mentink, Inventaris van het archief van de polder Kralingen Gemeentearchief
Rotterdam 1965 (getypt).
A. S. de Blécourt, Ambacht en Gemeente. De regeering van een Hollandsch dorp gedu
rende de 17e, 18e en 19e eeuw Zutphen 1912.
2 C. Hoek, Repertorium op de lenen van Honingen Ons Voorgeslacht 17e jrg.
(1962) blz. 33-105.
C. Hoek, De bezittingen rond Rotterdam van de St. Paulusabdij Ons Voorgeslacht
22e jrg. (1967) blz. 29-54.
3 H. A. Poelman en D. P. M. Graswinckel, Het archief van het huis Duivenvoorde -
V.R.O.A. XLIII (1920) nr. 470 (regest 3 en 36).
C. Hoek, Repertorium op de lenen van Honingen t.a.p.
Ook regest 7 van de inventaris van mej. Verhey geeft dit aan.
4 J. J. de Geer, Proeve eener geschiedenis van het geslacht en de goederen der heeren
van Matenesse Ber. Hist. Gen. Ill, 1 (1850) blz. 44 e.v. Het is bij ingewijden bekend
dat S. Muller Fz. de verdeling van het familiearchief van Hardenbroek niet al te gelukkig
tot stand heeft gebracht.
[58]
met het huis te Riviere in het bezit van de Van Hardenbroeks zijn gekomen.
Aangezien Dirk Bokel ambachtsheer van Matenesse was, is het duidelijk dat ons
vidimus behoort tot het archief van de heren van Matenesse en ten onrecht in het
archief van de ambachtsheren van Kralingen is geplaatst3.
Wat direct opvalt bij het bekijken van de indeling van de inventaris, is het feit,
dat geen onderscheiding in stukken van persoonlijke aard stukken van zakelijke
aard is aangebracht. Nu lijkt het ook waarschijnlijk dat zich weinig persoonlijke
stukken in dit archief zouden bevinden, aangezien in 1669 de stad Rotterdam
ambachtsvrouwe is geworden. Toch zou men vóór 1669 van de families van
Kralingen en van Assendelft (achtereenvolgens bezitters van de ambachtsheerlijk
heid) wel enige persoonlijke stukken verwachten. Dit blijkt inderdaad het geval
te zijn. De afdeling 'gedeponeerde stukken' (nrs. 182-186) bestaat geheel uit per
soonlijke stukken, terwijl ook de nrs. 4-7 als zodanig beschouwd moeten worden.
Overigens is de indeling zoveel mogelijk opgezet volgens de beproefde methode
o.a. gevolgd door Van Schilfgaarde bij het archief van de heren en graven van
Culemborg en Woelderink bij het archief van het Huis ten Donck. Hier en daar
zou ik een andere indeling willen verdedigen, maar dergelijke verschillen van
inzicht zal men altijd houden.
Bij dei beschrijvingen twee opmerkingen: onder nr. 89 wordt een vidimus
beschreven zonder aan te geven waarover de akte die in het vidimus wordt weer
gegeven, handelt; onder nr. 149 zijn stukken betreffende een proces beschreven
zonder te vermelden wie hier procederen.
Tot slot moet ik bezwaar maken tegen een door de schrijfster toegepaste handel
wijze bij verloren gegane stukken. Als gevolg van een besluit van de vroedschap
van Rotterdam in 1740 heeft de stadssecretaris mr. Jacob van Belle van alle
stedelijke archivalia 'een schaduwarchief aangelegd'. Van de Kralingse bescheiden,
toen te Rotterdam in een loketkast aanwezig, zijn ook afschriften gemaakt, vervat
in een 'Register Cralingen'. Hierin zijn o.a. een aantal stukken afgeschreven die
thans niet meer in het archief van de ambachtsheren worden aangetroffen. De
schrijfster heeft deze thans verdwenen stukken in haar inventaris opgenomen op
de plaats waar de stukken, indien wel aanwezig, geplaatst zouden zijn (nrs. 6, 7,
12, 13, 25, 58, 75, 153 en 162). In de inleiding of in een bijlage, desnoods in de
regestenlijst, hadden deze stukken vermeld kunnen worden, maar niet in de
inventaris, ieder met een eigen nummer. Trouwens, vraag ik mij af, er zullen wel
meer stukken in registers staan afgeschreven die thans verdwenen zijn, maar deze
worden niet apart beschreven. Een andere kwestie is of dit 'Register Cralingen'
niet als onderdeel van het archief van ambachtsheren beschouwd had moeten
worden. In de inventaris worden wel inventarissen van de loketkast Kralingen
(nr. 2) en een inventaris uit 1901 (nr. 3) opgenomen, maar het Register Cralingen
niet. Een handelwijze die in het verlengde ligt van de handelwijze toegepast bij
5 C. Hoek, De woning van heer Dirk van Hodenpijl te Overschie en de geslachten
Van Rodenrijs, Van Matenesse, Uter Nesse. Van (der) Spangen, Van den Vene en Van
(den) Dorp(e) Ned. Leeuw jrg. 82 (1965) kol. 16 noot 60. Vgl. ook kol. 33 noot 75
en 80.
[59]