Deze ingrijpende wijzigingen, die een nieuwe archiefwet nodig maken, zullen ongetwijfeld ook voor de ambtelijke verhoudingen een geweldige ommekeer be tekenen. De getrapte opbouw zal plaats maken voor een meer horizontaal ge spreide organisatie. De vergaderingen van rijksarchivarissen zullen plaatsmaken voor de vergaderingen van rijksarchivaris, provinciale-, regionale- en gemeente archivarissen en daaruit zal een geheel andere wijze van besluitvorming voort komen. Met andere woorden, er zal een vergadering komen van diensthoofden, die op één na niet meer ondergeschikt zijn aan het Rijk en daardoor veel onafhan kelijker staan. Het gevolg zal tevens zijn, dat de Vereniging van Archivarissen in haar huidige vorm nutteloos is en zal moeten plaatsmaken voor andere, meer gerichte organisaties of secties. In dit verband is het tevens nuttig te overwegen, of de zorg voor het archief beheer blijvend zal zijn opgedragen aan een ministerie, dat zich bezighoudt met 'Cultuur' of 'Kunsten'. Naar mijn mening is het archiefwezen te lang in het cul turele hoekje gedrukt geweest en zijn de resultaten der archiefzorg volgens de tradities van dit departement niet zodanig, dat de bestaande toestand gecontinu eerd zou behoren te worden. Het zal de insiders bekend zijn, dat sommigen in het archiefwezen sedert jaren de wens koesteren onder de bemoeiingen van C.R.M. (het vroegere O.K. en W.) uit te komen en de archiefzorg opgedragen willen zien aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken. M.i. is dit een begrij pelijk verlangen. Ik geloof, dat het opdragen van zowel de zorg voor de archie ven als voor de registraturen aan een Afd. Registratuurwetenschappen en Ar chiefwezen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken een doorbreking zou be tekenen van een in hoge mate erfelijk belast beleid en de weg zou openen voor een nieuwe ontplooiing van het archiefwezen, ditmaal in samenwerking met de registratoren. Er zijn verhalen, die niet geschreven worden omdat zij enige zin zouden hebben, maar omdat zij zichzelf schrijven. Het bovenstaande betoog is niet geschreven omdat ik er enig nut van verwacht. Ik ben namelijk geen idealist; hetgeen iemand, die evenals ik een kwart eeuw in het archiefwezen werkzaam is, me niet kwalijk zal nemen. Het hebben van ideeën visie impliceert lang niet altijd dat men er zelf in gelooft. Integendeel, zou ik willen zeggen, want in het archiefwezen schijnt het regel te zijn dat visie alleen te verwerven is door ervaringen, die van zodanige aard zijn, dat ze tevens de moed ontnemen om voor die visie te vechten. Dit gevoel van hopeloosheid ontstaat niet van de ene dag op de andere, maar komt met de jaren. Met name omdat men ziet dat de wereld in snel tempo verandert, terwijl in het archiefwezen alles bij het oude blijft; tenzij men de ver vanging van een oud archiefdepót door een nieuw archiefdepót, of het feit dat collega X al aan zijn derde Grotefend toe is als wereldschokkend wil aanmerken. Een groot nadeel en oorzaak van frustraties bij sommigen acht ik het feit, dat archivarissen zulke alleraardigste mensen zijn. Als ik lamstralen van collega's had zou ik vrijeruit kunnen schrijven. Overigens heb ik het gevoel, dat de aller- [40] beminnelijkste sfeer in het archiefwereldje een soort rookgordijn is om een ge brek aan daadkracht te bedekken. Als ik constateer, dat denkbeelden en voor stellen, die ook maar iets afwijken van de sacrosancte gang der vaderen (en der moederen), het effect hebben van een steen in een doodstille vijver en schrik reacties teweeg brengen, dan ben ik genkjgd te vragen of het eventueel mogelijk is dat wij iets minder vriendelijk voor elkaar worden. In het begin der vijftiger jaren waren 'de abituriënten' doende het aanschijn van het archiefwezen te vernieuwen, onder andere door het werpen van stenen in vij vers. Ze hadden voorstellen, waarnaar bijna niet geluisterd werd, alsmede plan nen, die door de toenmalige establishment systematisch om zeep werden gebracht. Waarom begrijp ik na twintig jaar nog niet. Ik weet alleen, dat elk voorstel on zerzijds klaarblijkelijk als een persoonlijk affront werd gevoeld en tevens heb ik ervaren, dat in de archiefwereld een initiatief geen enkele kans maakt als de 'vooraanstaanden in het archiefwezen' tegen zijn. De Vereniging bleek te beschik ken over een collectie oudere dames en heren 'die het zelf hadden meegemaakt' en 'die Fruin nog hadden gekend' en die geen gelegenheid voorbij lieten gaan de aanvaarding onzer voorstellen 'te ontraden' dan wel 'ernstig te ontraden'. Ook werden wij van tijd tot tijd geconfronteerd met 'de nestor onzer vereniging', zijn de een hoogbejaard iemand, die het allemaal maar niks vond. De abituriënten hebben dan ook niets bereikt en alles bleef zoals het was. We hebben zelfs geen opvolgers gekregen. De jongere generaties van archivarissen lijken ogenblikkelijk de kleur van hun omgeving aan te nemen; of misschien wordt het gevoel van moedeloosheid, waarvoor wij tien jaar nodig hadden om het met schade en schan de te verwerven, al tijdens de opleiding verworven, zodat ze er maar niet eens aan beginnen. Hoe men ook over het bovenstaande betoog mag denken, men kan niet ontken nen dat het positief is en een visie bevat. Een onuitvoerbare visie, zal menigeen zeggen. Inderdaad. Mits men daarin calculeert, dat niet kunnen vaak betekent niet willen. W. A. Fasel SUMMARY The organization of the Dutch archives. The author has serious objections against the organization of the Dutch archives and states that the legislature never made a choise between centralization and decentralization with all the drawbacks related to it, e.g. neglect of the archives of smaller municipalities, polders and religious communities on the one side and the retention of public records by the state archives on the other. He pleads for the abolition of the state archives in the provinces, for restitution of public records 'in custody of the State' to the municipalities and for an obligation by law to found municipal archives or to join regional archives. [41]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1972 | | pagina 21