groep wordt ingesteld, met als taak de ontwikkeling van de mechanisatie en auto
matisering te bestuderen en bij te houden. Uit een rapport van prof. Bautier,
professeur aan de Ecole des Chartes te Parijs, blijkt dat, wat de toepassing van
de computer bij het archiefonderzoek betreft, Nederland geen vooraanstaande
plaats inneemt. Het is daarom zeker nodig, aldus de heer Renting, dat wij in Ne
derland de hoofden bij elkaar steken en ons intensief met deze materie gaan be
zig houden.
Bij de Gemeentelijke Archiefdienst Rotterdam wordt nu sedert enige tijd aan een
computerobject gewerkt. Dit betreft een onderzoek over de sociale en demografi
sche ontwikkeling van Rotterdam in de 19e eeuw. De leider van dit project, de
heer Van Dijk van de Ned. Economische Hogeschool, werd bereid gevonden over
dit project en over het gebruik van de computer in het algemeen een en ander te
vertellen. De heer Renting meent dan ook, niet alleen als voorzitter van de
Vereniging van Archivarissen, maar ook als gemeentearchivaris van Rotterdam,
het initiatief tot deze bijeenkomst te hebben moeten nemen.
Hierna geeft de heer Renting het woord aan de heer Van Dijk, voor zijn cause
rie 'Het computergebruik in het historisch onderzoek.'
De heer Van Dijk stelt dat het niet zinnig is hier in te gaan op de discussie over
het gebruik van de kwantificatie bij het historisch onderzoek. Aan de andere kant
is het praktisch onmogelijk om het toenemende computergebruik in het onder
zoek los te denken van de ontwikkeling van de kwantificatie. Vooral op de ter
reinen van de sociale en economische geschiedenis en van de historische demo
grafie is het werken zonder kwantitatieve gegevens bijna een onmogelijkheid.
Voor de demografie is dit zonder meer duidelijk, maar ook voor onderzoek naar
sociale mobiliteit, sociale stratificatie, sociaal gedrag, prijscurven, nationaal in
komen e.d. zijn uitvoerige cijferreeksen een eerste voorwaarde. De heer Van Dijk
wijst in deze op het debat over de 'Rising of the Gentry' onder de Engelse his
torici.
Het noodzakelijke gebruik van kwantitatief materiaal brengt ons direct op het
terrein van de mechanische informatieverwerking, een terrein waarop de sociale
wetenschappen over het algemeen veel verder zijn dan de geschiedenis. Spreker
wil zich hier bewust beperken tot het 'rekentuig met intern geheugen', zoals de
computer ook wel wordt genoemd. Hij wil in het kort ingaan op twee vragen, nl.:
1. Wat is er in grote lijnen totnutoe gedaan met de computer? 2. Wanneer ge
bruiken we de computer en op welke wijze? Een andere vraag die we ons hier
zouden kunnen stellen is: Wat doen we met de gegevens? Hij meent evenwel,
dat het beter is daarop nu niet in te gaan, aangezien we daarbij te maken krijgen
met statistische technieken en dit het kader van dit verhaal te buiten zou gaan.
Wat de andere vragen betreft wil spreker zich bovendien zoveel mogelijk op de
archivistische kant van het probleem richten.
Ten aanzien van de eerste vraag zegt de heer Van Dijk dat, hoewel de computer
voor praktisch gebruik nog maar een jaar of tien oud is, het aantal onderzoeken
dat er mee gedaan is, al vrij uitgebreid is. Hierbij laten zich de volgende terrei
nen onderscheiden:
a. stem- en kiezersgedrag, b. prosopografie, c. onderzoek naar sociale bewegin
gen, d. onderzoek naar de sociale struktuur en e. demografie. In het Amerikaanse
tijdschrift 'Computers and the humanities' verschijnen sinds Murphy's artikel (in
1968) over 'Historical Investigation and Automatic Data Processing Equipment',
regelmatig overzichten van de publicaties op deze gebieden.
De belangrijkste afgeronde studies over stemgedrag en kiesgedrag zijn naar de
mening van de heer Van Dijk die van de Higonnets, over het stemgedrag van de
500 députés in de nationale vergadering van de Juli-monarchie en die van Wil
liam Aydelotte over het stemgedrag in het Engelse Lagerhuis omstreeks 1840.
Zowel in het eerste als tweede geval leverde een kwantitatieve analyse met behulp
van de computer nogal afwijkende resultaten van het oorspronkelijke beeld, dat
op grond van bestaande onderzoeksmethoden was opgebouwd. In de Franse na
tionale vergadering speelde de tegenstelling tussen de plattelandsbourgeoisie en
de traditionele aristocratie een veel grotere rol dan b.v. religieuze scheidslijnen.
Bij de Engelse M.P.'s waren andere problemen dan oorspronkelijk werd aange
nomen bepalend voor de tegenstelling conservatief-liberaal.
Ook op het terrein van de prosopografie is het gebruik van de computer toege
past. Meer en meer wordt de studie van een elite gekoppeld aan een demogra
fisch onderzoek. Het onderzoek naar de struktuur en het sociale gedrag van het
regentenpatriciaat in de Republiek, ingesteld door de heer Roorda en spreker
zelf, en het onderzoek naar de 19e eeuwse gemeenteraden geschiedt ook met be
hulp van de computer. Een van de vragen die dit onderzoek zal moeten beant
woorden is of er vrij algemeen sprake is van een demografische teruggang van
het oude patriciaat in de 18e eeuw en of dit een van de oorzaken van een 'cir
culation des élites' is. Een circulation waarvoor vroeger slechts politieke gebeur
tenissen als oorzaak gezien werden. Tekenend is dat het verschijnsel niet alleen
geconstateerd kan worden in Nederland, maar ook onder de Engelse adel, de
bourgeoisie van Genève en het patriciaat van Florence.
Uiteraard is vooral het terrein van het demografisch onderzoek door de aard van
het materiaal bij uitstek geschikt voor gebruikmaking van de computer, maar dat
geldt ook voor een belangrijk gedeelte voor het struktuuronderzoek. Voor wat
betreft het laatste is er veel werk verzet op het terrein dat men in Amerika noemt
de New Urban History. Dat de hierbij toegepaste methodes voorzichtig gebruikt
moeten worden binnen het kader van de Europese problematiek is wel duidelijk.
De aard van het Amerikaanse overheidsapparaat (en dus van de bronnen) en van
de Amerikaanse 19e eeuwse samenleving zijn hier debet aan.
Verder noemt spreker nog het onderzoek door Tilly en Skorter, naar het patroon
van stakingen en sociale bewegingen in Frankrijk in de 19e en 20e eeuw en dat
van Shapiro naar het karakter van de grieven in de Cahiers de Doléance. Het
buitenland verder buiten beschouwing latende, wijst de heer Van Dijk er ver
volgens op dat er langzamerhand en incidenteel ook in Nederland onderzoek met
[22]
[23]