ontzegd worden, maar of ze met de structuur van grillige archieven over eenkomen is vers twee. No. 68 wordt besloten met een kroniek van het jaar 1969 en met een bibliografie van in dat jaar verschenen inventarissen (tevens losbladig) en repertoria. Een bijzonder fraaie publicatie, voor Nederland niet zonder belang, is die van Marie Antoinette Fleury met documenten ontleend aan de notariële archieven te Parijs over schilders, beeldhouwers en graveurs uit de eerste helft van de 17de eeuw. Voorts vestig ik alleen de aandacht op het repertorium op een aantal ker kelijke fondsen bewaard in het archief van het Departement du Nord te Lille be werkt door de archivaris Pietresson de Saint Aubin. De tweede aflevering van 1970, no. 69, bevat een artikel van Nicole Felkay over de archieven van de vredegerechten te Parijs (1791-1830) en van Chris tian Wilsdorf over de verwerving en het beheer van documenten van lucht fotografie bij de departementsarchieven. Vervolgens wordt er een tweede deel van een verslag opgenomen naar aanleiding van een enquête onder de leden van de vereniging gehouden over de taken van de archivaris en de problematiek van de uitoefening daaraan verbonden. Eén van de conclusies onderstreept het be toog van M. Perotin op interessante wijze door te stellen dat het slagen van de archivaris in zijn beroep afhangt van een moderne opleiding en een voldoende aantal opgeleiden. Dit nummer besluit met een kroniek van werkzaamheden van departementsar chieven in 1969 en een verslag van de jaarvergadering van de vereniging van fran se archivarissen, waar eveneens de problematiek van de opleiding in discussie ge steld werd. Zonder tot beslissingen te komen, werden tijdens de vergadering mo dernisering en differentiatie als mogelijke oplossingen voorgesteld. De derde aflevering is geheel gewijd aan de voordrachten op dit congres ge houden en wel door Marcel Baudot over 'Les archives des villes', Jean Colnat over 'Les archives des petites communes' en door Simone Rumeau over 'Le per sonnel des archives communales'. De lezing van deze voordrachten is de confron tatie met een voortdurende klaagzang. Bij de grotere steden dwz. de circa 100 ge meenten met meer dan 30.000 inwoners ontbreekt het of aan geschoold perso neel of aan voldoende behuizing, of aan beide. In het gunstigste geval bestaat er een goede bewaarplaats voor het oud-archief onder verantwoord beheer. De nationale archiefdirectie is er niet in geslaagd om inzake de plannen voor toekomstige stadhuisbouw bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken een vol doende schematische ruimte voor archiefbewaring in te brengen. Bij een tweede categorie, de groep gemeenten van 10- tot 30.000 inwoners is slechts in 5 van de gevallen de situatie bevredigend te noemen. Met betrekking tot de talloze kleine en zeer kleine gemeenten speelt de demografische ontwikkeling een rol. De ontvolking van sommige plattelandsdistricten doet in een aantal gemeenten zelfs bewaring van essentiële archivalia zoals de Burgerlijke Stand en de kad- strale bescheiden in gevaar komen. Een oplossing zoekt men onder meer in een uitbreiding van de mogelijkheden van vrijwillige deponering bij de departemen(3- archieven van gemeentearchieven ouder dan 100 jaar. Uit de discussie zal na- Jerhand naar voren komen, dat de inspectie in tal van departementen geremd wordt, omdat de archivaris geen tijd heeft of omdat zijn budget ontoereikend is om de inspectie uit te voeren! Voor de middelgrote gemeenten ziet men de oplossing ten dele in de voorlichting en het leggen van nadere contacten met het administratieve gemeentepersoneel. Maar voor de kleinste categorie, maire met schoolmeester/secretaris, zouden vormen van intercommunaal archiefbeheer ge wenst zijn. Plannen hiertoe zijn in onderzoek. Tenslotte is het interessant een op somming te geven van de 8 steden in Frankrijk die over een archiviste/paléo- graphe beschikken nl. Bordeaux, Dyon, Douai, Lyon, Marseille, Nice, Reims en Toulouse, terwijl in Lille, Montpellier en Valenciennes een dergelijke functionaris een gedeelte van de werktijd beschikbaar is. De verschijning van de nieuwe handleiding voor archiefbeheer in de ruime zin van het woord, opgesteld door een groot aantal medewerkers en uitgaande van de vereniging van franse archivarissen wordt in de vierde aflevering van de jaargang 1970 aangekondigd. Aan dit werk zal een aparte recensie worden gewijd. De artikelen van de vierde aflevering behandelen de problemen van de archivistiek met betrekking tot de lopende archieven. Een bijdrage van Mi chel Duchein is getiteld. 'Le pré-archivage. Quelques clarifications nécaissaires', die van Mile Couëdelo en M. Gérault 'Les archives de l'administration centrale du Ministère de l'Équipement et du Logement', terwijl de serie afgesloten wordt door Alice Guillemain met 'Réflexions a propos d'un chapitre du Manuel d'ar- chivistique'. Deze aflevering van de jaargang 1970, waar kortheidshalve niet ver der op ingegaan wordt, wordt besloten met de kroniek en enkele besprekingen. B.W. Southeast Asian Archives, the Journal of the Southeast Asian Regional Branch of the International Council on Archives, aflevering 4 van juli 1971, is gewijd san het te Djakarta van 16 tot 19 december 1969 gehouden Seminar on Tro pical Archivology. Ter sprake kwamen onder meer de positie van de archivaris in een ontwikkelingsland, de conservering van de archiefstukken, het verkrijgen van microfilms van elders berustende archivalia, die op deze landen betrekking hebben, en de samenwerking tussen archieven en bibliotheken. Nederland werd op het Seminar vertegenwoordigd door de heren A. C. M. Peeters en J. J. Ras van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land-, en Volkenkunde in Leiden. J. H. v. d. HO. [225] [224]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1971 | | pagina 33