gevoerd door: 'mijn here van hollant zelve'86. Hier worden we geconfronteerd met
terminologieproblemen.
We willen nu nagaan, op welk terrein de handelingen van de raad lagen die
door BG tot ons zijn gekomen. Natuurlijk is het resultaat van dit onderzoek
niet symptomatisch voor alle handelingen van de raad. BG was slechts één
van de bronnen, het was als aantekenboek niet zeer belangrijk en dan was het
nog slecht bijgehouden.
De overzichtelijkheid is er mee gebaat, wanneer we één notitie in één rubriek
onderbrengen. Deze methode voldoet uiteraard niet bijzonder. Er zijn immers
nogal wat aantekeningen die onder meerdere rubrieken thuis horen. De toe
gepaste werkwijze doet aan deze pluriformiteit niet genoeg recht. Daar staat
echter tegenover, dat de overgrote meerderheid der notities wel duidelijk
meer in één rubriek thuis hoort dan in de anderen. Bovendien zou men, indien
men een aantal rubrieken opstelt en vervolgens onderzoekt, welke aantekenin
gen op enigerlei wijze in die rubriek thuis horen, ook de combinaties van ver
schillende rubrieken in één notitie moeten kwantificeren om niet een verte
kend beeld te krijgen. De tijd en de moeite die dit in het kader van het werk voor
dit artikel zou vergen zijn een betere zaak waardig. Het beeld dat we nu krijgen
is weliswaar niet zeer reëel, maar ook niet te zeer vergruisd.
De Monté ver Loren rubriceert in zijn reeds genoemde uitgave van de recht
spraak van de graven van Holland de opgenomen zaken en daarmee de opge
nomen notities over deze zaken in 18 groepen. Het leek nuttig deze rubrice
ring als basis te nemen. Men kan echter niet zeggen, dat zij voor alle notities
in BG voldoet. Onder de niet in de uitgave opgenomen notities is een niet te
verwaarlozen gedeelte, waarin de rechtspraak geen of een ondergeschikte rol in
vervult87. Dit maakt het nodig een aantal nieuwe rubrieken in te voeren. En
natuurlijk ontbreekt de rubriek diversen niet, al spreekt het vanzelf, dat die zo
klein mogelijk is gehouden. Voor een overzicht van de rubricering en kwanti
ficering zie men Bijlage C.
Dan volgt nu het commentaar. Eerst bij de titels der rubrieken. Die ontleend
aan De Monté ver Loren komen van de verschillende gebieden waarop de
graaf competent rechter was. De bewerker geeft zelf een nadere verklaring van
het verschil tussen de rubrieken XI en XIV. Oproer en misdrijf tegen de gra
felijke ambtenaren vallen vaak samen. Het eerste onderscheidt zich van het
tweede door het politieke karakter van de zaak. Maar de motieven waren vaak
gecompliceerd dan wel duister8S. De nieuwe rubrieken kunnen als volgt worden
toegelicht. De notities die hier onder vallen gaan over handelingen waarvan
het bestuurlijke karakter dominant was. Hierbij dient men wel te bedenken, dat
bestuurlijke en rechterlijke zaken in die tijd zeer moeilijk te scheiden zijn. Wat
de rubriek over waterstaatszorg betreft, daarmee ging de graaf zich na een
86 BG, f. 103v.
87 BG, f. 20v.
88 RGH, dl. III, p. 174, n.l.
[40]
periode van rechtsvorming van onderop steeds meer bezig houden89. De rubriek
over muntzorg omvat aantekeningen over handelingen die de graaf en zijn
raad verrichtten als uitvloeisel van het grafelijk muntrecht en het recht op
sleischat, een heerlijk recht, geheven voor het slaan van munten (vaste af
dracht per munt)90. Het heffen van tol, een belangrijk landsheerlijk recht, gaf
eveneens het aanzijn aan een aparte rubriek. Onder het hoofd betrekkingen
met het buitenland vallen voornamelijk afspraken voor dagvaarten met vreemde
vorsten en raden. Het aantal der aantekeningen overtreft hier duidelijk het
belang. De rubriek over financiële zaken bevat aantekeningen over de aan de
graaf bij zijn huldiging toegezegde bedragen (1389) en te betalen gelden voor
privileges01, om maar twee voorbeelden te noemen. Die over leenzaken om
vat soms toevallig in BG terecht gekomen aantekeningen92. Onder het hoofd
diversen zijn tenslotte bijvoorbeeld de aankondigingen van samenkomsten van
de raad ondergebracht en verder enkele op zich zelf staande aantekeningen
zoals die waarin nader beraad van Albrecht wordt aangekondigd over een klacht
van de stad Leiden over de concurrentie van het Engelse laken93.
Kunnen we nu commentaar geven op de 'uitslag' van rubricering en kwanti
ficering? Mijns inziens dringen zich de volgende conclusies op: Een overwe
gend deel van de notities heeft betrekking op de rechtspraak. Als partijen in
deze rechtspraak komen adel, landsheerlijke ambtenaren en publiekrechtelijke
gemeenschappen (ruzies onder de steden) het meest voor. Betrekkingen met het
buitenland (niet alleen andere staten zoals Engeland, Frankrijk en Zweden,
maar ook en vooral andere territoriale vorstendommen) zijn de meest voor
komende onderwerpen van de notities die niet of niet primo over rechtspraak
gaan. Veelvuldig komen zaken over doodslag en mishandeling voor.
Het lijkt niet nuttig om hier nog voorbeelden per rubriek te geven. Eén blik
in de uitgave van De Monté ver Loren of in de inhoudsopgave van Van Lim
burg Brouwer kan al veel resultaat opleveren.
Laten we bij al deze woorden over de kwantiteit der notities niet vergeten, dat
de veel moeilijker en hier ondoenlijk te meten kwaliteit van meer belang is.
Dan vragen tot slot van dit hoofdstuk de aantekeningen in BG die wat zeggen
over de werking van de administratie de aandacht. Enige malen wordt naar
het maken van cedelen verwezen91. Een zekere Gheryt bewaarde cedelen,
waarschijnlijk behoorde hij tot het lagere kanselarijpersoneel, want de belang
rijke stukken over de schade van Hollandse en Zeeuwse steden door de Engelse
zeeschuimerij werden door de leden van de raad bewaard, die over een geschil
tussen de Heren van Egmond en Brederode zelfs door de graaf. Van het
S9 S. J. Fockema Andreae, Studiën over waterschapsgeschiedenis, 8 dln, Leiden 1950-
1952, dl. 8, p. 2-5.
90 H. Enno van Gelder, De Nederlandse Munten, Utrecht-Antwerpen 1965, p. 19,
105. Verwijs-Verdam, dl. 7, k. 1263.
91 BG, f. 104r, 88v.
92 BG, f. llOr. 26v, vgl noot 50.
93 BG, f. 74r.
91 BG, f. 20v, 103r.
[41]