te blijven berusten, alsmede de nog niet overgebrachte dubbelen. In het hierna
volgende worden slechts deze twee categorieën van registers bedoeld.
Beperken wij ons in eerste instantie tot de taak van de gemeentearchivaris. Aan
deze functionaris draagt de Archiefwet het toezicht op over het beheer der
archiefbescheiden, van de gemeentelijke organen, voor zover niet overgebracht
naar een archiefbewaarplaats15. Hiertegen bereikte mij van een A.B.S. het ver
weer dat hij in zijn functie van A.B.S. geen gemeenteambtenaar is, en dat
derhalve de registers B.S. niet onder het toezicht vallen van de gemeente
archivaris.
Inderdaad is deze stelling, dat nl. de A.B.S. geen gemeenteambtenaar is en der
halve het Bureau Burgerlijke Stand geen gemeentelijk orgaan, moeilijk aan te
vallen, al blijft dit laatste, gezien het benoemings- en ontslagrecht van de ge
meenteraad, wellicht niet onmogelijk. Maar wij kunnen dit probleem voorbij
gaan; immers de registers B.S. waarom het hier gaat, worden door de wetgever
met zoveel woorden gerekend als behorende tot de archieven der gemeente"'.
De gemeentearchivaris heeft dus ontegenzeggelijk een bevoegdheid tot toe
zicht (art. 25, 2e lid Archiefwet 1962; art. 1 B.B.S.), maar hij mag daarbij
de betreffende registers niet inzien (art. 14 B.B.S.) terwijl de mogelijkheid ont
breekt dat, in het onverhoopte geval van minder juist beheer, de A.B.S. door
het gemeentebestuur wordt gecorrigeerd.
De tegenspraak tussen deze rechtsregels wordt versterkt wanneer wij aandacht
besteden aan art. 30 sub 1 B.B.S., alwaar men leest: „Wettelijk voorgeschre
ven kantmeldingen worden opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke
stand, onder wie het register berust, waarin de kantmelding moet worden
geplaatst. Is het register overgebracht naar een archiefbewaarplaats als be
doeld in de Archiefwet 1962, dan wordt de kantmelding overeenkomstig een
aanwijzing van de ambtenaar van de burgerlijke stand, die het register laatstelijk
onder zijn beheer had, opgemaakt door de beheerder van die bewaarplaats17".
De wetgever geeft hier voorzieningen voor de toekomstige bewaring van de re
gisters B.S. in een archiefbewaarplaats. Uitgaande van de opvatting van de wet
gever dat deze registers deel uitmaken van de gemeentelijke archieven, kan
hiermede slechts de Gemeentelijke Archiefbewaarplaats zijn bedoeld. M.a.w., de
wetgever ziet de gemeentearchivaris als de uiteindelijke bewaarder der regis-
15 Art. 25, 2e lid Archiefwet 1962.
16 Art. 1 B.B.S., verg. n. 2.
17 Terzijde: de wetgever schijnt met dit artikel, opgenomen in het uit 1969 daterende
en sedert 1 I 1970 vigerende B.B.S., een uitbreiding te geven aan art. 15 Archiefwet
1962, waarin de bevoegdheid tot het opmaken van dergelijke kantmeldingen tot de
beheerders der rijksarchiefbewaarplaatsen wordt beperkt. Ik stel met opzet: schijnt,
immers in hoever kan bij K.B. uitbreiding worden gegeven aan grenzen die in een
wet zijn vastgelegd?
[20]
ters18. Deze zal te zijner tijd de registers moeten overnemen van de A.B.S.
Het schijnt in dat geval gezien de lijn, getrokken bij de overige gemeente
lijke archivalia logisch dat de gemeentearchivaris reeds voorafgaande aan dat
moment toezicht uitoefent op het beheer. Echter, de vigerende wettelijke bepa
lingen verhinderen een effectieve inspectie, en laten deze, op het huidige ogen
blik afhangen van de welwillendheid van de A.B.S. Deze overtreedt bovendien,
wanneer hij de gemeentearchivaris in de registers inzage verleent, de geldende
wettelijke voorschriften.
Op deze plaats dient tevens de vraag gesteld een A.B.S. vestigt hierop de aan
dacht in hoever de bepaling uit art. 14 B.B.S., waarbij slechts de bewaarder
en het openbaar ministerie inzage mogen nemen in de registers B.S., van kracht
blijft wanneer deze registers naar openbare archiefbewaarplaatsen zijn overge
bracht. Uiteraard zijn de archivalia in dergelijke archiefbewaarplaatsen in be
ginsel openbaar (art. 7 Archiefwet 1962). De tot nu toe gevolgde gedragslijn
bij de reeds naar de rijksarchiefbewaarplaatsen overgebrachte register B.S. vormt
in deze geen aanknopingspunt: tot 1 I 1970 vigeerde het oude Burgerlijk Wet
boek, dat de beperking uit art. 14 B.B.S. niet kende. M.i. dient de bepaling uit
het B.B.S. (immers een K.B.) voor de wet (i.e. de Archiefwet 1962) te wijken.
Hoe ligt dit probleem, gezien vanuit de provinciale archiefinspectie? Art. 55
Archiefbesluit 10 belast de provinciale inspecteur met de inspectie van de archief
bescheiden van o.a. de gemeentelijke organen, art. 56 van hetzelfde besluit
machtigt de inspecteur om de ruimten te betreden waar de archiefbescheiden
worden bewaard, art. 57 draagt de inspecteur op om toe te zien dat de zorg
voor de archivalia geschiedt overeenkomstig de wettelijke voorschriften.
Gezien de hierboven geschetste opvatting van de wetgever, dat nl. de registers
B.S. een onderdeel vormen van de gemeentelijke archieven, strekt zich de be
voegdheid van de inspecteur ongetwijfeld ook uit tot deze registers. Deze be-
18 Dit uiteraard slechts in die gemeenten waar een gemeentearchivaris is benoemd.
In alle overige gemeenten zal de bewaring van de registers B.S. uiteindelijk tot de
verantwoordelijkheid behoren van de gemeentesecretaris. Ook kampers (op. cit., blz.
11-12) stelt dat, op grond van art. 5 en 24 Archiefwet 1962, de registers B.S.
uiteindelijk in het Gemeentelijk Archiefdepot zullen berusten. Van zekere A.B.S. be
reikt mij de opmerking dat, waar art. 2 sub 1 B.B.S. voorschrijft dat de registers
B.S. in het gemeentehuis worden bewaard, het zaak is dat het gemeentebestuur,
in het geval van overbrenging der registers naar de Gemeentelijke Archiefbewaar
plaats, vaststelt dat in dit opzicht deze archiefbewaarplaats als gemeentehuis valt aan
te merken. Bij deze opmerking sluit ik mij aan. Gezien art. 24 Archiefwet 1962,
waar wordt voorgeschreven dat de gemeenteraad een Gemeentelijke Archiefbewaar
plaats aanwijst, is het tevens de taak van de raad om vast te stellen dat deze bewaar
plaats in het bedoelde opzicht als gemeentehuis dient te worden beschouwd. Men
vergelijke overigens de vorige noot. De bedoelde overbrenging dient uiterlijk plaats te
vinden wanneer de registers B.S. honderd jaar oud zijn (zie de ministeriële beschik
king, Stort. dd. 27 IX 1968, no. 189).
19 K. B. dd. 26 III 1968 (Stb. 200).
[21]