De joodse archieven in Nederland
onderwijs kwam hierin geleidelijk verandering en werden er nieuwe scholen ge
bouwd of oude scholen verbouwd. Meer aandacht werd geschonken aan hygië
nische eisen van ruimte, ventilatie, juiste lichtval, toiletten, enz. Wel gebruikte men
nog schoolbanken voor 8 of 10 leerlingen, maar in 1866 adviseerden G. S. van
Zeeland om banken te gebruiken waarin twee scholieren konden zitten. Niet al
leen het onafscheidelijke schoolbord, maar ook het telraam was in het lokaal aan
wezig. Met de nieuwe schoolgebouwen verdwenen ook geleidelijk de tuchtinstru-
menten, zoals plak en gard.
Tot de uitrusting van de scholier behoorde in de eerste plaats de houten schooltas
en de lei. De griffels werden in een spanen doosje of houten griffelkoker geborgen
en de spons in een blikken doosje. Betere spelboekjes werden vervaardigd. Het
leesonderwijs werd klassikaal gegeven op het bord of aan de letterkast. Ieder voor
zich kon, met afzonderlijke letters of letterhoutjes, de woordjes samenstellen en
zich aldus tevens in het spellen oefenen. Ontwerpers van deze leerwijze waren o.a.
Delabarre, Schneither, Nieuwold, Van Zutphen, Anslijn, Van Driel, Prinsen, enz.
Hun hulpmiddelen en apparatuur waren verschillend. Sommigen gebruikten figu
ren en prenten, anderen letterhoutjes, letterrad, een leesmachine of letterkast of
een zwart bord met krijt. Aan het onderwijs in het schrijven werd veel aandacht
geschonken en men specialiseerde zich in het schoonschrijven. De oefeningen
daarvoor werden eveneens klassikaal op het bord behandeld en door de kinderen
overgeschreven. Men had drieërlei soorten schrift; klein, middel en groot. Bij het
geven van onderwijs in het rekenen moet men onderscheiden het aanschouwelijk
rekenen, rekenen uit het hoofd en het schriftelijk rekenen of cijferen. Men ge
bruikte bij dit onderricht voorwerpen zoals kuben, boontjes, enz. en ook wel een
rekenmachine of rekenaar, bestaande uit een vierkant raam met tien evenwijdige
ijzerdraden waaraan tien verschuifbare balletjes.
Het openbaar onderwijs was een gemengde school, toegankelijk voor alle kinde
ren, zonder onderscheid van godsdienst. Voornamelijk uit het zuiden kwam hier
tegen verzet en later van protestants-christelijke zijde; men verlangde scholen ge
baseerd op godsdienstige levensbeschouwingen. De wetswijziging van 1857 bracht
echter geen verandering hierin en het confessioneel onderwijs kreeg geen sub
sidie van de Staat. De schoolstrijd tegen het openbaar onderwijs is ontbrand. Omdat
deze wet een belangrijke mijlpaal betekent in de geschiedenis van het onderwijs is
1857 voor deze tentoonstelling als eindjaar genomen.
J. de Kuijper.
[214]
Het is ongeveer een halve eeuw geleden dat er artikelen met bovengenoemde titel
van de hand van D. S. van Zuiden en Jac. Zwarts1 in het Nederlands Archieven
blad verschenen naar aanleiding van de totstandkoming van de archiefverordening
van 26 juni 1921 voor het Nederlands Israëlietisch Kerkgenootschap in Neder
land. De Portugees-Israëlietische gemeenten vielen hier buiten. Deze verordening
die tot stand was gekomen met medewerking van de toenmalige algemene rijks
archivaris Prof. Mr. R. Fruin, heeft betrekking op stukken die ouder dan 50 jaar
zijn. De zorg voor de archieven van de joodse gemeenten en instellingen wordt
opgedragen aan hun besturen. Zij zijn verplicht een inventaris te vervaardigen en
de toegankelijkheid te waarborgen. Wanneer zij niet beschikken over een ge
schikte ruimte voor hun archief, dienen zij het in bewaring te geven bij een rijks-
of gemeentearchief. Het toezicht op de uitvoering van deze maatregelen berustte
bij de Permanente Commissie, die ook de vernietiging regelde. Hoewel reeds eer
der, in 1900, door het Ministerie van Binnenlandse Zaken was gewezen op de
mogelijkheid kerkelijke archieven in de rijksbewaarplaatsen te deponeren2, heb
ben de besturen van joodse gemeenten hiervan weinig gebruik gemaakt. Kort na
dat bovenvermelde archiefverordening in werking was getreden, zijn o.a. op 13
januari 1922 de archieven die berustten onder het bestuur van de Nederlands
Israëlietische Hoofdsynagoge te Middelburg naar het Rijksarchief in Zeeland
overgebracht. De verplichting tot inventariseren schijnt niet erg stipt te zijn nage
komen3. Toch zijn voor de tweede wereldoorlog inventarissen gereed gekomen van
de archieven berustende onder de besturen van de joodse gemeenten te Middel
burg, Goes, Zierikzee, Utrecht, Schiedam en 's-Gravenhage4.
1 D. S. van Zuiden, De Joodsche archieven in Nederland, Nederlands Archievenblad
29ste jrg. (19201922) p. 222226; Jac. Zwarts en D. S. van Zuiden, De Joodsche
archieven in Nederland, Nederlands Archievenblad 30ste jrg. (19221923) p. 3642
en p. 119—121.
2 Nederlands Archievenblad 1900/1901 p. 137.
3 J. Meijer, Joods cultuurbezit in Nederland, Maandblad voor de Geschiedenis der
Joden in Nederland I (1948) p. 33—37.
4 D. A. Felix, De Archieven berustend onder het bestuur der Nederlandsch-Israëlie-
tische Hoofdsynagoge te Middelburg, 17041906, Verslagen omtrent 's Rijks Oude
Archieven XLVI tweede deel (1923), p. 132154; M. D. Lammerts, De Archieven van
de Nederlandsche Israëlietische gemeenten te Goes en te Zieriksee, Verslagen omtrent
's Rijks Oude Archieven XLVII tweede deel (1924) p. 222228; Jac. Zwarts, De Archie
ven bemstend onder het kerkbestuur der Nederlandsch-Israëlietische gemeente te
Utrecht, Utrecht 1936; A. Frank, Archieven berustend onder het Kerkbestuur der Ned.-
Israël. gemeente te Schiedam, z.j.; A. Frank, De Archieven berustend onder het kerk
bestuur der Nederlandsch Israëlietische Gemeente te 's-Gravenhage, 1933.
[215]