kocht, is niet in het bezit van Berne overgegaan: sinds meer dan een eeuw wordt het in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel bewaard2. De Fremery kende van de in het cartularium afgeschreven oorkonden slechts één in originali. Het is een charter van 2 maart 1248 (De Fremery, no. 65) van de gekozen Rooms koning Willem van Holland, waarbij deze de personen en goederen van de abdij Marien- weerd onder zijn rechtsgebied binnen zowel als buiten het graafschap Holland in bescherming neemt. In 1952 werd het charter door de Algemeen rijksarchi varis overgedragen aan de rijksarchivaris in Gelderland, na lang te hebben berust in het archief van de Nassause domeinraad5. Het moet vóór december 1583 in Buren terecht zijn gekomen4. Behalve het charter van 1248 bezit het rijksarchief in Gelderland een kleine ver zameling van meer dan 50 nummers. Deze archiefbescheiden betreffende Mariën- weerd uit de 16de en 17de eeuw zijn sedert 1928, toen zij werden overgedragen door de Oud-Bisschoppelijke Clerezy te Utrecht, eigendom van het Rijk. James de Fremery heeft er gebruik van gemaakt, toen hij zijn uitgave 'De Abten van 2 J. de Fremery, Cartularium der Abdij Mariënweerd, 1890. Men zie de Inleiding. De schr. wijst erop, dat er een ouder cartularium moet zijn geweest, zie blz. 65, n. 3 bij no. 85, en blz. 86 no. 116 ('antiquum registrum quonmdam suorum privilegiorum'). Het cartularium bevat oorkonden uit 1129—1347; het is in één band samengebonden met de Nomina abbatum regalis monasterii nostri Insularis illibatae virginis Mariae vulgo Marienweerdt dicti', welke in 1529 eindigt, en met een goederenlijst. De Fremery, alsv. blz. 49, no. 65, uitgegeven onder vergelijking met het origineel. Het oorspr. charter draagt in dorso het getal 'cxcii'; het zegel is verloren. De datering is: datum VI non. Martii, indictione Va', d.i. 1247 maart 2. De Fremery lost terecht op: 1248 maart 2; L. Ph. C. van den Bergh, Oorkondenboek van Holland en Zeeland, I, no. 449, heeft onjuist 1248 maart 3. Willem II van Holland betitelt zich als 'Wilhelmus Dei gracia in Romanorum regem electus et semper Augustus'; het stuk moet dus dateren uit de tijd, dat Willem gekozen maar nog niet gekroond was als Rooms koning, tussen 3 October 1247 en 1 november 1248. De indictie is kennelijk verkeerd aangegeven. Vergel. E. I. Strubbe en L. Voet, De Chronologie van de Middeleeuwen en de Moderne Tijden in de Nederlanden, 1960, blz. 81. Het charter heeft deel uitgemaakt van het archiefbe stand van de Nassause domeinen, Alg. rijksarchief, Nass. dom., Va fol. 1862 v°. In de Fremery's tijd had men het charter geplaatst bij drie charters van 1408 betreffende de verkoop van de Hollandse bezittingen van Mariënweerd aan Hendrik van Naaldwijk, Nass. dom., XI fol. 1177 v°. Dit was ten onrechte: deze charters zijn in het archief der Nass. domeinen gekomen ten gevolge van de aankoop door Prins Maurits van de heerlijk heid Naaldwijk c.a. in 1612. Mijn vriendelijke dank aan de rijksarchivaris van de le afd. van het A.R.A. voor inlichtingen. Het Mariënweerdse charter van 1248 werd in 1952 door de Algemeen Rijksarchivaris aan de Rijksarchivaris in Gelderland overgedragen met enige andere uit Buren afkomstige bescheiden van de Nassause Domeinraad, zie Verslagen omtrent 's-Rijks Oude Archieven 1952, tweede serie XXV, blz. 25, staat van verliezen van het A.R.A., en aid., blz. 40, staat van aanwinsten van het R.A. in Gelder land, I. 4 Het graafschap Buren kwam na de dood van Prins Philips Willem van Oranje in 1618 onder het bestuur van de raad van Prins Maurits. Deze raad liet een gedeelte van de te Buren berustende archieven overbrengen naar 's-Gravenhage. Na het overlijden van Prins Maurits werd diens raad verenigd met de raad van Frederik Hendrik. Zie voor de geschiedenis van de Nassause Domeinraad en zijn archief: Dr. S. W. A. Drossaers, Het Archief van den Nassausen Domeinraad, I, 1, 1948, Inleiding en aid., II, 1, 1955, Inleiding. [202] Mariënweerd' (1888) bewerkte. Tot de verzameling behoort o.a. een exemplaar van de 'Nomina Abbatum Monasterii nostri Insularis illibatae virginis Mariae' (het z.g. Utrechtse handschrift) en een door De Fremery achter de abtenlijst onder no. 8 afgedrukte oorspronkelijke leenbrief van de abt Herman van Rossum d.d. 1521 maart 4, waarbij Aryaen, enige nagelaten erfdochter van Wolter Geritss., onder hulde van Dirck van Kooten \]/2 morgen bij de Veersteeg in Enspijk met een tot in de Linge-stroom strekkende griend in leen ontvangt5. Zowel het thans aan de abdij Berne toebehorende archiefbestanddeel, als de groep bescheiden, welke van de Oud-Bisschoppelijke Clerezy gekomen is, bevat stukken uit de 17de eeuw, terwijl de laatste, wettig gekozen abt van Mariënweerd reeds in 1592 overleed en diens coadjutor in ditzelfde jaar in dienst van de Gelderse overheid trad. Dit vereist toelichting. De abdij Mariënweerd en omgeving werden in 1566 en '67 door troepen van Hen drik van Brederode geplunderd en de abt Johan van den Hove werd naar Vianen gevoerd en vervolgens tegen losgeld vrijgelaten8. De kloosterlingen vonden een toevlucht binnen Culemborg in het klooster Jerusalem in 1572. Enige broeders waren intussen naar Zuid-Nederlandse kloosters vertrokken, omdat de inkomsten van de abdij sterk teruggelopen en vele bezittingen met hypotheken bezwaard waren. Omstreeks 1581 vestigden zich een paar broeders in een huis te Beesd. Door hun vestiging in Culemborg en in Beesd bevonden de broeders van Mariën weerd zich buiten het toenmalige Gelderse territoir. Culemborg was een zelfstandig graafschap en het ambt van Beesd en Renoy was in 1572 tezamen met de Bom- meler- en Tielerwaarden (de z.g. associatie van Bommel) onder het onmiddellijke gezag van de Prins van Oranje gekomen. De Gelderse Staten herkregen de zeg genschap over de landsheerlijke domeinen en de geestelijke goederen onder de associatie van Bommel in 1591, terwijl zij het politieke bewind over de Tieler- waard en het ambt van Beesd en Renoy in 1593 en over de Bommelerwaard in 1602 konden hervatten. De abt Johan van den Hove (1561 1592) deed in het voorjaar van 1576 afstand van het bestuur en de vergaderde broeders kozen hun proost Frederik van Wins- sen tot coadjutor. Met het oog op de grote schuldenlast traden zij in overleg met de Gelderse regering. De stadhouder Johan van Nassau committeerde 13 novem ber 1578 een broeder van de coadjutor, Peter van Winssen, die overigens geen geestelijk persoon was, tot rentmeester van de goederen van Mariënweerd. In deze hoedanigheid was Peter van Winssen rekenplichtig aan abt en convent en niet aan Gelderse overheidsinstanties. Eerst in 1580 en 1581 kwamen de nieuwe 5 J. de Fremery, De Abten van Mariënweerd, 1888. De uitgave geschiedde op grond van de 'Nomina abbatum', welke achter het cartularium gebonden is (zie noot 2). De leenbrief van 1521 maart 4 (oud-bisschoppelijke Clerezy XVTII no. 26, thans: rijksar chief in Gelderland, bescheiden betr. Mariënweerd inv. no. 2) is afgedrukt bij De Fre mery, De Abten van M., blz. 38, no. 8. 8 Voor dit en hetgeen volgt zie A. J. Maris, De Reformatie der Geestelijke en Kerke lijke Goederen in Gelderland, in het bijzonder in het Kwartier van Nijmegen, proefschr. Utrecht 1939, blz. 214228, en dr. R. F. P. de Beaufort, De Abdij Mariënweerd, Bij dragen en Med. der Ver. 'Gelre', LVI, 1957, blz. 179—197. 203

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1970 | | pagina 22