zijn niet geheel onjuist, spot is dat zelden, maar bevredigen niet. Twee karak
teristieken lijken echter de moeite van het vermelden waard.
De niet-onbelangrijke 19de eeuwse Amsterdamse Iocaal-historicus J. ter Gouw
gaf in een artikel van 1874 een omschrijving, die niet onjuist schijnt. Ter Gouw
kende uit de aard van zijn hobby als trouw archiefgebruiker de archivarissen goed
en verdient uit hoofde van zijn onderwijzersambt eerbiedig geloof. Een archivaris,
zo schreef hij is 'een man, die alles beter weet dan een ander en zich nooit ver
gist, die zweert bij de perkamenten en wien de stiptheid en nauwkeurigheid in 't
bloed zitten' (De Oude Tijd, 1874, p. 192). In deze karakteristiek treffen als es
sentiële eigenschappen: stiptheid, nauwkeurigheid en het zweren bij authentiek ma
teriaal. De schaduwzijden zijn een gevolg van deze deugden.
Een andere karakteristiek kan bijeen worden gelezen uit de hooggestemde lof van
het archivarisambt, uitgesproken bij de sluiting van het internationale bibliotheek-
en archief congres van 1910 te Brussel door de grootmeester S. Muller Fzn. Over
genomen uit het poëtische frans in het prozaische nederlands en tot zijn kern
teruggebracht stelde deze hymne, dat een gemeenschap slechts zich zelve kan
zijn, wanneer zij zich bezint op het hoe en het waarom van de dingen en dat de
maatschappij daarom ook de stem van het verleden gehoor behoort te verlenen.
Iedere authentieke cultuur is immers evenzeer erfgenaam van het verleden als
erflater voor de toekomst. Doelmatig bouwen voor het nageslacht eist begrip
voor de gesten van het voorgeslacht. De archivaris, die als bemiddelaar het ver
leden toegankelijk, tastbaar, hoorbaar moet maken, dient het vermogen om zich
in een stille werkkamer te verdiepen in gestage verkenningen en reconstructies, te
combineren met een groot enthousiasme voor het onder zijn zorgen gestelde ge
bied. Hij zij bij uitstek detaillist en dienstbaar aan administratie, wetenschap en
maatschappij.
Spot en lof samenvattend ziet men zowel de rijksarchivaris Muller als de archief
klant Ter Gouw eisen dat de archivaris dienstbaar is, gebaseerd op en uitgaande
van het oorspronkelijke materiaal. Het leek zinvol dit hier te memoreren bij een
dubbel afscheid en een tweeledig begin. Wij verliezen een hoog gewaardeerd rijks
archivaris en moeten tevens ingevolge de nieuwe Archiefwet overgaan naar een
nieuwe rijksarchiefdienst.
Wegens het bereiken van de pensioengerechtige leeftijd verlaat de rijksarchivaris
Werkman als ambtenaar het rijksarchief in de provincie Drenthe. Hij kwam in
1930 in het archivariaat. De staatsrechtsgeleerde Van der Pot prees hem als 'een
zeer degelijken en knappen jongen man'. De grote historicus Gosses schreef, naar
de dossiers tonen: 'Ik kan van hem slechts goed getuigen. Van de leerlingen
toch, die ik gehad heb gedurende de twintig jaar dat ik aan de Groninger univer
siteit verbonden geweest ben, is hij een der beste, zoo niet de beste. Hij heeft
zich steeds onderscheiden door voorbeeldigen ijver en nauwkeurigheid niet al
leen, doch ook door helderheid van inzicht en zelfstandigheid van oordeel bij de
onderzoekingen'.
Het afscheid dat nu van Werkman wordt genomen valt samen met een ander af
scheid. Het nederlandse archiefwezen en in het bijzonder de rijksarchiefdienst
[198]
staan voor grote veranderingen. Rond de eeuwwisseling werd deze dienst opgezet
en georganiseerd. In het kader van de toenmalige maatschappij hadden vele rijks
archieven met een zeer beperkte bezetting ook een zeer beperkte klantenkring.
Enkele hoogleraren, sommige leden van de staande of zittende magistratuur, eni
ge notabelen, leraren of onderwijzers stoffeerden als erudiete trouwe bezoekers
met vaste plaatsen, tijden en gewoonten de rust van de leeszaal. Ze wisten de weg
en kenden schrift en taal.
In de eerste helft van de eeuw handhaafden oorlogen, bezuinigingen en nationale
nood de beperkte opzet. Veelal was een rijksarchief een geglorificeerd eenmansbe
drijf, waarvan ten behoeve van de belangrijke inspectie van de gemeente- en
waterschapsarchieven, ook door de provincie gebruik werd gemaakt.
Het archiefbezoek echter groeide; vooral in de vijftiger en zestiger jaren. De uni
versitaire en administratieve ontwikkelingen deden het klantental vermenigvul
digen. Snelkopieën en gespecialiseerde vraagstellingen maakten de bezoekers effi
ciënt en gehaast. De vraag naar sneller intensieve begeleiding werd overstelpend.
Aan de groeiende belangstelling van het brede publiek voor locale en regionale
geschiedbeoefening en voor het familieonderzoek kon nauwelijks worden vol
daan. Van het uitdragen van het verleden naar buiten door middel van tentoon
stellingen, cursussen, rondleidingen en gespecialiseerde publicaties kwam afge
zien van enkele uitzonderingen niets.
Het is de uitdrukkelijke wil van de minister, dat dit verandert. Naar het voor
beeld van enkele gemeente-archieven zal ook de rijksarchiefdienst de wettelijk ge
garandeerde openbaarheid van de archieven tot een levende werkelijkheid moeten
maken. Het in papier gestilde handelen van het voorgeslacht, van regeerders en
geregeerden, van gemeenschap en individu, dient toegankelijk te zijn voor ieder,
die op zoek naar de eigen plaats in tijd en gemeenschap, op verkenning wil gaan
in een ver of nabij verleden. Hiervoor moeten de rijksarchieven beschikken over
een betere organisatie, meer personeel en betere gebouwen.
In de nu scheidende rijksarchivaris verliest de dienst een man, die op eigen in
drukwekkende wijs inhoud gaf aan het klassieke beroep. Als chartermeester te
Groningen nam Werkman naar de beste tradities van het vak op vrijdag 13 april
1945, toen de geallieerden de stad naderden, met enige proviand zijn intrek in
het rijksarchief. Hoe hij met assistentie het archiefcomplex wist te redden, is door
professor Prakke gereleveerd.
Op 1 juli 1946 werd hij benoemd tot rijksarchivaris in de provincie Drenthe, een
depot, dat na jaren vacant te zijn geweest, in de oorlog een nationaal-socialistische
bezetting had gehuisvest. Het archief moest op orde en in functie worden ge
bracht, aanwinsten van jaren her geïnventariseerd en ingepast en nieuwe belang
rijke aanwinsten verworven. Tegenover deze taken en een groeiende administra
tieve rompslomp stond de rijksarchivaris jarenlang geheel alleen zonder enige ar-
chivistische assistentie. Daarnaast fungeerde hij naar traditie voor de provincie
als onbezoldigde inspecteur van de gemeente- en waterschapsarchieven.
Hij deed dit alles, zoals bij de bijeenkomsten van rijksarchivarissen te 's Graven-
[199]