ook reeds het diploma van wetenschappelijk archiefambtenaar der eerste klasse
behaald had was het de onmogelijkheid om toen meteen (het decennium van de
grote leegloop was begonnen!) een aanstelling in het Nederlandse archiefwezen
te verkrijgen, die hem tot de rechtenstudie dreef. Deze studie leidde in '33 tot het
candidaatsexamen.
Had hij daarna niet een schat van practijk-ervaring opgedaan, eerst als Charter
meester aan het Rijksarchief te Groningen, daarna in bewogen bezettingsjaren
(wegens langdurige ziekte van zijn chef) als waarnemend Rijksarchivaris voor
Groningen èn Drenthe?
Voor ons was de keuze niet moeilijk. Wij ondersteunden het Haagse beroep op
Werkman van ganser harte.
Voor de Heer Werkman echter moet het geen eenvoudige zaak geweest zijn 'ja'
te zeggen op die roep naar Drenthe. Geboren in de pastorie van het Groninger
Wedde; daar en in 'Stad' getogen; Stad-Groninger door zijn gymnasiasten- en zijn
studententijd; met Groningen Stad èn Lande vooral verbonden door zijn
werk op het Rijksarchief. En door zijn strijd om dat Rijksarchief.
Tijdens de dramatische gevechten toch, die van 13 tot 16 april 1945 in de stad
Groningen tussen Canadezen en Duitsers werden geleverd, was het Rijksarchief
in Groningen de ondergang nabij. Werkman heeft toen al zijn krachten ingezet om
het archief te redden en is daarin geslaagd; de schade, die het gebouw opliep,
hoewel ernstig genoeg, bleef dank zij zijn optreden beperkt en was vatbaar voor
herstel. Hoe nijpend de situatie in die dagen was, blijkt uit de 'Verslagen omtrent
's Rijks Oude Archieven 'over 1945, waarin Werkman van zijn wederwaardig
heden rapport heeft uitgebracht. Dit verslag minutieus en nuchter-zakelijk a
la Werkman is stellig het boeiendste stuk proza, dat ik ooit in deze verslagen
tegenkwam.
Ik gaf het daarom ter lezing aan Roel Reyntjes (Voor wie van verre komen: een
onzer begaafste Drentse dichters) en het werkte vrijwel stante pede: Nog in
diezelfde nacht schreef Roel Reyntjes zijn 'Ballade van de Griffioen', ter ere van
onze aftredende 'archiefbaos'. U zult deze ballade zo straks uit 's dichters mond
kunnen horen.
Ondanks deze sterke banden met Groningen, decideerde Drs. Werkman ten
gunste van Drenthe. Met ingang van 1 juli 1946 werd hij tot Rijksarchivaris in de
provincie Drenthe benoemd, daarmee (krachtens een besluit van Gedeputeerde
Staten van deze provincie), tevens bevoegd op te treden als inspecteur van de ge
meente-, waterschaps- en veenschapsarchieven in Drenthe.
Met kracht zette de nieuw-benoemde er zich toe het hem toevertrouwde instituut
weer tot leven te wekken. In verschillend opzicht bleek dit niet zo eenvoudig te
zijn. In Drenthe was men de presentie van een normaal fungerend Rijksarchief
ontwend. En al was er nu weer een archivaris, de verdere bemanning en de outil
lage waren bepaald onvoldoende, zodat de Chef te veel werk (en dat vaak op on-
nodig-omslachtige wijze) zélf moest opknappen. De wetenschapsman dreigde
daarbij maar al te vaak in het oplossen van bureau- en beheerspuzzles teloor te
gaan.
[192]
Toch hield Werkman er stoer aan vast, dat het Rijksarchief, dat zo lang niet
normaal gefunctioneerd had, zijn taak jegens overheid èn particulieren op de
zelfde wijze diende te vervullen als zulks bij de zuster-instellingen in de andere
provincies het geval was. Ja bij herhaling moedigde hij (ook via het Maand
blad Drenthe Meinummer 1949; Januarinummer 1950) een veelvuldiger in
schakelen van het Archief in allerlei aangelegenheden, waarin het nuttige dien
sten zou kunnen bewijzen, met klem aan.
Van deze bereidheid is door onze 'Drentse Studiekring D. H. van der Scheer'
(en bij erfopvolging ook door het Drents Genootschap) gaarne en openhartig
gesproken met grote vrijmoedigheid gebruik gemaakt. Ons werk had in die
tijd een sterk historische inslag, waarbij wij zeer bewust de gewestelijke geschie
denis voor het heden en de toekomst vruchtbaar maken wilden. Voor vele onzer
activiteiten of ze nu als 'Drentse servetjes' of als 'Vespereijen' gepresenteerd
werden, of het nu het slaan van Drentse penningen bij de Koninklijke Begeer, of
wel de promotie van ere-burgerschappen, of de publicatie van rijmprenten be
trof voor vele dezer activiteiten putten wij materiaal en inspiratie uit het
archief alhier of uit de daaronder ressorterende Bibliotheek Oldenhuis Gratama.
Ja, het contact werd zó nauw, dat het Archief ons niet alleen menigmaal stof
verschafte voor onze culturele (om het in modern-Nederlands te zeggen)
'happenings' in de provincie, maar dat die maandelijkse voordrachten zelve (onder,
maar aanvankelijk ook na de bezetting bij een der leden aan huis gehouden)
toen ons ledental wies - in de leeszaal van het Archief belegd werden. Zulks
van 1947 af tot en met 1957, en voor zoverre wij niet de provincie introkken of
een grotere ruimte behoefden voor bijeenkomsten van bijzondere aard. Ook in
het Archief vonden stellig tal van bijzondere comparities plaats, voor welke de
boekenwanden van de archief-leeszaal waardig passende coulissen leverden: De
ontvangst van Vlaamse Letterkundigen in Drenthe; de historische contactopname
met Rektor Heinrich Specht en de Grafschafter Heimatverein; om enkele spre
kende voorbeelden te noemen. Eigen leden en gezaghebbende wetenschapsmensen
van overver, gelijk Prof. Henry S. Lucas (van Seattle) en Prof. Dr. P. J. Bouman
(van Groningen) traden hier voor ons op.
Ja, het Archief vormde voor ons ruim tien jaren om met de toenmalige Secre
taris Dr. R. D. Mulder te spreken ons 'Hoofdkwartier' (Mbl. Dr. XX p. 157).
Mulder hield er ook regelmatig elke 2de en 4de Woensdag van de maand tussen
19 en 21 uur zitting, tot het verschaffen van inlichtingen over Drentse littera
tuur in de breedste zin. Daaruit groeide dan allengs het Bureau van het Drents
Genootschap, met een eigen kracht, welke functie zich tenslotte tot het huidige
Directoraat van het Drents Genootschap, Culturele Raad voor Drenthe, ontwik
kelde.
De betekenis van dit 'hoofdkwartier', allereerst voor de arbeid, maar ook voor
het wassend aanzien van het Genootschap, is moeilijk te overschatten.
Het Drents Genootschap is ook hier weer uitgegroeid. De bij de beëindiging dezer
'inwoning' in een bijzondere bijeenkomst van het algemeen bestuur (7 Mei 1958)
den Rijksarchivaris betuigde dank zij hier met nadruk herhaald. Eerst in histo-
[193]