Van Drenthe uit gezien, begon het eigenlijk alles met Van der Scheer.
En nu bedoel ik niet de lijfelijke Dubbeld Hemsing van der Scheer, die in de
eerste helft der 19de eeuw te Coevorden uitgever was èn voorman van het Drent
se schrijversdriemanschap Van der Scheer-Boom-Lesturgeon, dat (deels zich ver
schuilend achter het curieuse pseudoniem 'Drie Podagristen'), voornamelijk door
middel van hun boeken en volksalmanakken, een gewestelijkcultureel réveil be
werkstelligde.
Nee ik bedoel de ruim een eeuw jongere, symbolisch naar hem genoemde
'Drentse Studiekring D. H. van der Scheer', die in oorlogstijd (12 maart 1941 was
het) als aftakking van een door de bezetter verboden stichting 's Lands Noorder-
erf' was ontstaan; die dit verbod negeerde en in het verborgene een zó voorspoe
dig leven leidde palma sub pondere crescit', om met Koningin Emma te spre
ken dat het in '43 zelfs tot een goedbezocht clandestien congresje kwam (de
z.g. 'Podagristenherdenking 18431943'); en die na de bevrijding al spoedig met
een in de voorafgaande jaren voorbereide, met veel élan gepresenteerde manifesta
tie 'Duizend Jaren Drenthe' richtingbepalend werd voor de verdere regionaal-
culturele ontwikkeling van de 'Olde Lantschap'. De kleine Studiekring werd in
1947 omgezet in het weldra fors groeiende Drents Genootschap ('Genootschap'-
Nieuwe Stijl), dat op zijn beurt weer (toen het uur daarvoor geslagen had) ver
heven werd tot Culturele Raad voor Drenthe.
Bijna had ik gezegd: 'zich verhief'. Want de onder de bezettingsdruk gevormde
kern dezer 'Drentse Beweging' trad al direct na de Bevrijding zo taak-bewust op,
dat men weldra in allerlei zaken stem in het kapittel kreeg, of er eigen initiatieven
ontwikkelde.
Ja wij wilden Drenthe 'hoog opstoten' in de naoorlogse vaart der gewesten.
Een van de punten nu, die bij 'Duizend Jaren Drenthe' naar voren kwam was de
onbevredigende bezetting van het van 'óns' Rijksarchief. Hier schrijnde bij
'het Stiefkind Drenthe' (om met Mr. J. Linthorst Homan, een van de inleiders, te
spreken) oud zeer. Bij bezuinigingsmaatregelen op het archiefwezen in de jaren
na de eerste wereldoorlog was Drenthe gedegradeerd. Drenthe alléén! Sinds 1
april 1924 was het van een eigen rijksarchivaris verstoken; werd het archief alhier
vanuit Groningen gedirigeerd. Alleen dank zij een actie van notabele ingezetenen
als Jhr. Dr. A. W. van Holthe tot Echten (die ermee gedreigd hadden het archief
bezit, deels bestaande uit expressis verbis voor Assen bestemde schenkingen en
bruiklenen, uit elkaar te procederen)alleen dank zij deze actie was de boedel
zelve niet naar Groningen afgevoerd, doch ter plaatse gebleven.
Wij voelden aan, wat Werkman zelf later zo voortreffelijk zou formuleren: 'Zo
is in elke provincie de aanwezigheid van een Rijksarchief in de hoofdstad op te
vatten als een erkenning door het Rijk van de zelfstandige historie dier provincie'
(Mbl. Dr. XX p. 69, mei 1949).
Spreekbuis onzer beweging was, naast het maandblad 'Drenthe' (toen nog zonder
de 'h' van 'Endrik geschreven) het weekblad 'de Vrije Pers', 24 april 1945 voor
het eerst verschenen als 'Periodiek voor bevrijd Drenthe van de gezamenlijke voor-
malig-illegale bladen', dat onder de bekwame leiding van K. Sikkema mêe tot het
[190]
beste werd, dat de provinciale Drentse journalistiek ooit opgeleverd heeft.
In deze 'Vrije Pers' nu, vonden wij de juiste aanpak voor de brandende vraag van
'Herstel en Vernieuwing' (Het toverwoord van die dagen!)'herstel en ver
nieuwing' dus, óok voor ons, van de kaplaarzen-stamlokaal-sfeer bevrijde, Rijks
archief. De Groninger Professor Van der Leeuw (niet alleen kunstzinnig godge
leerde van internationale vermaardheid, maar ook baanbrekend cultuurpoliticus)
was Minister van O.K.W. geworden, en bij hem verwachtten wij begrip voor recht
matige regionale verlangens. Onze medestander Ben van Eysselsteijn was na de
Bevrijding vanuit zijn schuilplaats Gieten naar Den Haag weergekeerd, en aldaar
tot onze 'Haagse Agent' gepromoveerd. Ook ten tijde van de Republiek had de
'achtste der Zeven Provinciën' immers geen sessie hebbende in de 'Generaliteit'
een 'Haagse Agent' om ginds de gewestelijke belangen te behartigen. Ben van
Eysselsteijn nu, zou Van der Leeuw voor de Vrije Pers gaan interviewen en het
gesprek daarbij nadrukkelijk ook op de archiefkwestie brengen. Aldus geschied
de; voor de Vrije Pers werd het de eerste bijdrage tot een serie 'Mannen van het
Noorden'.
En zo kan men het nu nog in de VP van 18 januari 1946 (2de jrg. nr. 3) na
lezen:
'Dan merkt de vrager op: "De tiende November jongstleden heeft men van vele
kanten op het congres 'Duizend jaren Drenthe' te Assen, zulk een regionaal ver
zoek kunnen beluisteren: de wenselijkheid van een eigen Rijksarchivaris in het
'Olde Laandschap', waardoor het Rijksarchief te Assen eindelijk ten volle tot zijn
recht zou kunnen komen. Het is een oude vraag" "Ik weet het", zegt minister
Van der Leeuw, "voor 10 Mei 1940 heeft men, ook al door de slechte tijdsom
standigheden, de malaise enz. op velerlei gebied drastisch bezuinigd; móéten
bezuinigen. Maar er is een zuinigheid, die de wijsheid bedriegt en ik meen dat
dit wel eens het geval is geweest inzake het Rijksarchiefwezen. Ik kan u in ieder
geval verzekeren, dat ik hoop een bezuiniging niet op deze wijze door te voeren;
dit hangt ook samen met het gehele archiefwezen, dat sterke schade leed, omdat er
geen perspectief in zat voor de betrokkenen: topplaatsen moeten niet geblokkeerd
worden. Mijn regionale belangstelling Tot zover dan dit Vrije Pers-citaat.
Van der Leeuw was een man van zijn woord en Drenthe verkreeg van rijkswege
archivalisch eerherstel.
Voor de bezetting van het nu niet meer geblokkeerde Drentse archivariaat werd
daarop een beroep gedaan op de man, die wij vandaag willen huldigen: Drs. E. J.
Werkman. Voor ons stellig de beste man. Niet alleen, omdat hij bij waarneming
het Drentse archief in zijn noden en behoeften reeds had leren kennen. Ook, en
vooral om zijn kwaliteiten voor het ambt. Was hem niet de roep vooruitgegaan,
naar het oordeel van zijn leermeester Prof. Dr. I. H. Gosses, een van diens beste
leerlingen, zo niet de beste te zijn? Zijn doctoraal examen hoofdvak geschiede
nis—had hij in 1930 cum laude afgelegd.
Had hij zich daarnaast niet een juridische scholing verworven? Een gecombineerde
historische en juridische opleiding mag voor een aanstaand archivaris ideaal wor
den genoemd. Bij Werkman die in het jaar volgend op zijn doctoraal examen
[191]