deld; reikt het belang van de zaak verder, dan zal een en ander moeten geschie den in overleg met het Ambtenarencentrum. Dr. Hart vraagt of het Ambtenarencentrum zich ook stelt achter de verhoging der salarissen van de hogere ambtenaren, waarop, zoals ook uit de openingsrede is gebleken, momenteel door de C.H.A. wordt aangedrongen. De voorzitter ant woordt, van de C.H.A. zelf al vernomen te hebben dat zij in het georganiseerd overleg in deze niet alleen zal staan. Hoewel hij hiernaar niet speciaal bij het Ambtenarencentrum heeft geïnformeerd, vermoedt hij, gezien de opstelling van deze organisatie in het algemeen, dat het Ambtenarencentrum zeker niet afwijzend zal staan. De heer Hart onderstreept verder nog eens de suggestie, in het be stuursvoorstel gedaan, om een fonds te vormen, waaruit de aan juridische bijstand verbonden kosten zouden kunnen worden bestreden. Omdat er in onze kring op dit punt misverstand blijkt te bestaan, legt de voorzitter er in dit verband nog eens de nadruk op, dat het niet zo is dat men bij andere bonden en centrales, wanneer het zuiver persoonlijke kwesties betreft, op kosten van die instellingen kan procederen. Niettemin staat hij ten volle achter de idee van fondsvorming en wanneer de vergadering met het thans in discussie zijnde voorstel akkoord gaat, kan inderdaad een bestuursvoorstel in deze zin worden tegemoet gezien. Tenslotte vraagt de heer Hart of er bij bepaalde potentiële leden werkelijk over wegende bezwaren tegen de hoge contributie van onze vereniging bestaan, met andere woorden of door deze contributie de groei van ons ledenaantal wordt ge remd. De voorzitter zegt dat verscheidene personen in de contributie inderdaad een grote hindernis zien, hetgeen door mr. Eijken zonder meer wordt bevestigd. Men is in sommige gevallen ook nog elders georganiseerd en vindt onze contri butie dan te hoog. De heer Hart vraagt hierop of de dubbel georganiseerden enig soulaas krijgen bij het Ambtenarencentrum. De voorzitter zegt dat dit inderdaad het geval is, dat wil zeggen voor zover die andere vereniging of bond ook bij het Ambtenarencentrum is aangesloten, zoals b.v. de Centrale van rijkspersoneel en de Nederlandse bond van gemeenteambtenaren. In dergelijke gevallen vindt aftrek plaats. Dr. Van Hoboken informeert naar de tijdsbepaling van 1 juli in het bestuurs voorstel. Betekent dit dat de vereniging tot 1 juli 1970 nog lid is van de C.H.A. en daarna van het Ambtenarencentrum? De voorzitter bevestigt dit en zegt dat bij de C.H.A. het verenigingsjaar op 30 juni eindigt. Omdat het Ambtenaren centrum tegen 1 juli als ingangsdatum geen bezwaar heeft, lijkt dit het bestuur wel een geschikt tijdstip. Hierna vraagt de heer Van Hoboken naar de juiste ver deling van onze contributie, dit gezien het verschil in de bijdrage, welke genoem de centrales verlangen. De voorzitter zegt hierop dat het bestuur zich voorstelt dat van de tegenwoordige leden voor geheel 1970 nog dezelfde contributie wordt geheven. Bij de samenstelling van de begroting is hiervan ook uitgegaan en móest ook worden uitgegaan, omdat niet kon worden vooruitgelopen op de beslissing die nu ten aanzien van de C.H.A. genomen moet worden. Maar bovendien zal een batig saldo aan het eind van 1970, ontstaan door de lagere bijdrage aan het Ambtenarencentrum, zeer welkom zijn in verband met de zojuist besproken fondsvorming. [94] Mr. drs. Andries vraagt naar de mogelijkheid van aansluiting bij andere ambte narencentrales. De voorzitter legt uit dat voor onze vereniging van de vijf be staande centrales slechts twee aanvaardbaar zijn, nl. C.H.A. en Ambtenarencen trum. Er is dus, wanneer we de C.H.A. vaarwel zeggen, maar één alternatief. De heer Andries informeert verder of het Ambtenarencentrum een verbods bepaling kent betreffende het gelijktijdig lidmaatschap van anders georiënteerde organisaties, een bepaling zoals men die b.v. kent bij de Algemene bond van ambtenaren (A.B.V.A.). De voorzitter zegt dat onze vereniging en ook het Ambte narencentrum een dergelijke bepaling niet hebben, zodat men altijd nog elders lid kan zijn. Zö is bekend dat sommige van onze leden tevens lid zijn van de Neder landse bond van gemeenteambtenaren (aangesloten bij het Ambtenarencentrum), terwijl het goed denkbaar is dat, wanneer wij als vereniging de C.H.A. verlaten, sommigen individueel lid van de C.H.A. wensen te worden. Een ieder heeft in deze een eigen verantwoordelijkheid. Hierna leest de secretaris een brief voor van mr. Obreen, waarin deze zijn mening over deze zaak naar voren heeft gebracht. De heer Obreen is tevens lid van de Algemene bond van provinciaal personeel, welke al tot het Ambtenarencentrum behoort. Hij wijst er op dat van genoemde bond van provinciaal personeel ook ambtenaren met toprangen deel uitmaken en schrijft tenslotte dat hij zich met het bestuursvoorstel kan verenigen. Ook de heer Veldhuis heeft schriftelijk laten weten zich met het voorstel te kunnen verenigen. Genaderd tot de stemming over het voorstel is de voorzitter, gezien de vele posi tieve geluiden, zo vrij te vragen of de vergadering wel een hoofdelijke stemming wenst. Door applaus geeft de vergadering hierop te kennen in grote meerderheid met het voorstel akkoord te gaan. Op een desbetreffende vraag van de voorzitter verklaart alleen de heer Andries geacht te willen worden tegen het voorstel te hebben gestemd, zodat het bestuursvoorstel is aangenomen. 5. Het voorstel om, in verband met de verandering van centrale, artikel 9 van het huishoudelijk reglement aan de nieuwe situatie aan te passen, wordt zonder discussie aanvaard. 6. Ook het voorstel tot aanwijzing van vertegenwoordigers en plaatsvervangende vertegenwoordigers in de centrale wordt aanvaard, zodat als vertegenwoordigers zullen optreden de heren mr. Rinzema en Van Veldhuizen en als plaatsvervangers jhr. mr. Sandberg en mr. Schaap. De heer Sandberg spreekt nog zijn dank uit voor het vertrouwen der leden en bedankt ook het bestuur voor de aangename samenwerking in de afgelopen periode. 7. De leden van de kascommissie voor 1969, de heren Busch en mr. Geselschap, hebben per brief aanbevolen de penningmeester, de heer Boon, te dechargeren, maar geven in overweging voortaan een balans toe te voegen aan de stukken welke aan de leden worden toegezonden. De heer Boon meent dat de overgelegde rekening een voldoende inzicht geeft, maar hij wil voor volgende jaren wel een balans maken. De heer Van Hoboken vraagt naar het bedrag der achterstallige contributie. Hij begrijpt dat de inning vertraagd is, maar vraagt of het in hoofdzaak de contri butie 1969 betreft. De voorzitter antwoordt hierop bevestigend, het gaat dus niet [95]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1970 | | pagina 8