archieven inherente verzameling, die hier met 'kaarten, foto's enz.' slechts vagelijk is aangeduid: de topografische atlas. Deze wordt in ander verband wel een paar keer terloops genoemd (blz. 73, 80, 85), maar ik betwijfel of de ondeskundige lezer er wel een duidelijke voorstelling van krijgt: het begrip topografische atlas blijft in het gehele boekje eigenlijk in de mist. Niet alleen is de archaïstische be tekenis van de term atlas in de zin van prentenverzameling niet meer algemeen bekend, maar ook met het oog op de telkens weer opduikende controverse over de vraag, of een topografische atlas bij een archief dan wel bij een museum thuis hoort, waren een nadere typering van het karakter van zo'n atlas en een beknopte uiteenzetting van de bekende argumenten op grond waarvan deze een integrerend onderdeel van een archiefdienst vormt, zeker niet overbodig geweest. Misschien heeft de auteur hier iets teveel toegegeven aan een begrijpelijke neiging bepaalde strijdvragen uit de weg te gaan. Men kan het met hem eens zijn, dat dit boekje zich niet leent voor de behandeling van min of meer actuele menings verschillen, maar men behoeft ze daarom nog niet te verdoezelen als het betoog aanleiding geeft er iets over te zeggen. Ik denk hier aan de passage op blz. 53, waar na een uitvoerige uiteenzetting over de ontwikkeling van ordeningsstelsels en meer speciaal over de zaaksgewijze ordening wordt gezegd, dat in de kringen van de archivarissen niet iedereen ingenomen is met dit systeem of met de onder delen daarvan. 'De polemiek hierover ontstaan kan hier niet worden behandeld', schrijft de heer Formsma en ik ben dat zonder meer met hem eens, maar als hij dan voortgaat met op te merken dat een juiste toepassing van het dossierstelsel bekwaam personeel vereist, wil het archief niet een chaos worden, en dat het daaraan nogal eens ontbreekt, wekt dit de indruk dat de bezwaren voornamelijk zouden liggen in de onjuiste toepassing en niet in het stelsel zelf. Wellicht heeft de auteur het zo niet bedoeld, maar waarom dan hier niet ook iets gezegd over de eenzijdigheid van een stelsel, dat uitsluitend dossiers kent, omdat het alleen oog heeft voor de losse stukken en met de gebonden delen geen raad weet, terwijl de dossier-dogmatiek leidt tot vervaging van de grenzen tussen archief en verzame ling en tot negatie van de waarde der chronologische serie? Het dossierstelsel is trouwens ook niet het enige in zijn soort, dat door onjuiste toepassing in diskrediet kan raken: is niet het indicateurstelsel in zijn nadagen evenzeer mank gegaan aan het gebrek aan voor zijn taak berekend personeel en heeft niet juist hierdoor het dossierstelsel zijn kans gekregen? Om nu echter niet zelf in de polemiek verzeild te raken stap ik haastig hiervan af en keer terug tot de verdere inhoud van de Gids, waarvoor mijn waardering door de gemaakte en nog te maken opmerkingen allerminst wordt verminderd. In de inleiding wijst de auteur er al op, dat met de inhoud van het Archiefbesluit nog geen rekening kon worden gehouden, omdat de publikatie daarvan nog op zich liet wachten. Dit geldt met name voor bijlage III over de opleiding, maar door de ontwikkeling van de allerlaatste tijd zijn intussen ook andere gegevens reeds achterhaald: de lijst van instellingen waaraan moet worden uitgeleend is zeer onlangs ingrijpend herzien, evenals het rijkstarief voor het verstrekken van inlichtingen, dat van 3,50 op 7,50 is gebracht (blz. 85). Ook om deze reden is het dus te hopen dat er spoedig een tweede druk verschijnt. Daarin zouden dan [140] tevens enkele kleine oneffenheden kunnen worden hersteld, zoals op blz. 30, waar van de Archiefwet 1962 wordt gezegd, dat zij niet onmiddellijk is afgekon digd en in werking getreden: inderdaad is de wet pas in 1968 in werking getre den, maar de afkondiging is uiteraard dadelijk na de bekrachtiging geschied en wel in Staatsblad 313 van 23 augustus 1962. Op blz. 32 al. 4 zou ik in plaats van 'Ook fotografische reprodukties kunnen de plaats innemen van originele archief bescheiden' ter voorkoming van misverstand willen lezen: 'Ook kunnen fotogra fische reprodukties enz.'; andere mogelijkheden tot vervanging van originele be scheiden kent de wet immers niet. Op blz. 37 al. 3 wordt als enige grond voor het weigeren van raadpleging het gevaar van beschadiging genoemd, maar volgens artikel 22 van het Archiefbesluit kan de weigering ook berusten op wantrouwen jegens de verzoeker, hetgeen trouwens onder de oude wetgeving ook al gold. Op blz. 84 wordt medegedeeld, dat verzending tot een gewicht van drie kilogram kosteloos geschiedt, maar al geldt dit voor de rijksarchieven, voor de gemeente archieven gaat het niet algemeen op. Zetfouten zijn er heel weinig: storende vond ik alleen op blz. 37, waar na de zevende regel v.o. een regel is uitgevallen terwijl de negende regel v.o. is herhaald, en op blz. 102 regel 1waar de naam van de eerste auteur van het daar vermelde boek verminkt is overgekomen. Maar afgezien van deze kleinigheden heeft de heer Formsma ons hiermee een uiterst nuttig boekje gegeven, dat in velerlei handen behoort te komen. Het wijst de onervaren archiefbezoeker de weg, die hij anders moeizaam moet zoeken; het kan een opwekking zijn voor jongelieden, die dit vak willen gaan uitoefenen; het kan dienen als inleidende lectuur voor cursisten van de Archiefschool; het zou ook geen kwaad kunnen het eens in handen te geven van sommige autoriteiten, die over archieven te zeggen hebben zonder er veel van af te weten. Zo kan de Gids van Formsma stellig in brede kring een beter begrip voor de betekenis van het archiefwezen wekken. W. J. van Hoboken Th. J. Poelstra, Een Hollands Stadsarchief, wegwijzer tot onderzoek, uit gave van de Gemeentelijke. Archiefdienst van Rotterdam, 1969, verkrijg baar aldaar voor 7,80. De chef van de studiezaal van de Gemeentelijke Archiefdienst van Rotterdam heeft met dit werk van honderd bladzijden een gids geleverd, die bezoekers van alle Nederlandse archieven te stade zal komen. Hier kunnen zij de voorkennis opdoen, die zij nodig hebben om archiefbescheiden met vrucht te kunnen raad plegen. Over het oude schrift maakt de auteur enige op de praktijk gerichte op merkingen, voor de studie verwijst hij terecht naar een goede palaeografische atlas. Vervolgens worden de archieven behandeld. Van de vraag wat een archief is, komen we via de Gemeentelijke Archiefdienst en de belangrijkste daar be waarde archivalia bij de Nederlandse overheidsarchieven in het algemeen. Na deze inleidende hoofdstukken volgt het belangrijkste deel van dit boek, de behan deling van een aantal archiefstukken. Elk stuk wordt geheel of gedeeltelijk ge- [141]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1970 | | pagina 33